direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koopvaardersschutsluis en Boerenverdrietsluis 2021
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Onderhavig bestemmingsplan betreft een herziening van het vigerende planologische regime ter plaatse van de Koopvaardersschutsluis (hierna: KVSS) en de Boerenverdrietsluis (hierna: BVS) in Den Helder. Deze sluizen zullen op onderdelen worden aangepast. De aanpassingen zijn strijdig met de vigerende bestemmingsplannen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheden om de werkzaamheden uit te voeren en beide sluizen toekomstbestendig te laten functioneren. Hieronder wordt per sluis ingegaan op aanleiding en doel van de aanpassingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0001.png"

Afbeelding 1.1: plangebied KVSS en BVS. De Zeedoksluis maakt onderdeel uit van de omvaarroute

1.1.1 Koopvaardersschutsluis

Het Noordhollandsch Kanaal eindigt in Den Helder bij de KVSS. Hier mondt het kanaal vervolgens uit in de Waddenzee. De KVSS is in 1985 in gebruik genomen. Momenteel zijn de damwanden in de KVSS aan het einde van de technische levensduur. Daarom dienen tussentijdse herstelwerkzaamheden (c.q. renovatie) uitgevoerd te worden. De damwanden van de Koopvaardersschutsluis dienen gerenoveerd te zijn voor het bezwijkmoment, uit onderzoek wordt verwacht dat dit moment 1 april 2023 is.

Diverse stakeholders pleiten niet alleen voor een gerenoveerde, maar ook langere, en daardoor toekomstbestendigere KVSS. Dit verzoek is geaccepteerd door de provincie Noord-Holland. Dit betekent dat de sluis zodanig wordt aangepast, dat schepen met een hoger laadvermogen, grotere diepgang en grotere lengte mogelijk zijn.

Om het schutten van grotere schepen mogelijk te maken, dient de kolklengte van de sluis verlengd te worden van de huidige 93 meter (85 meter schutlengte) naar minimaal 115 meter, waardoor deze geschikt gemaakt wordt voor schepen tot een lengte van minimaal 105 meter. Zie voor een nadere toelichting 2.2.1.

De aanpassingen aan de KVSS zijn in strijd met de regels uit de vigerende bestemmingsplannen Haven Den Helder 2007 (vastgesteld 18 februari 2008) en Haven Den Helder 1e herziening 2009 (vastgesteld 7 juni 2010). Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling om deze strijdigheid op te heffen en de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 1.3.1.

1.1.2 Boerenverdrietsluis

Om stremming naar aanleiding van de reconstructie van de KVSS voor stakeholders te voorkomen, wordt een omvaarroute via de BVS en de Zeedoksluis (ZDS) ingesteld (zie afbeelding 1.2).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0002.png"

Afbeelding 1.2: omvaarroutes verbinding Waddenzee en Noordhollandsch Kanaal.

In de huidige situatie is de BVS een keersluis. Deze wordt in de toekomstige situatie omgebouwd naar een schutsluis. De sluis wordt in eerste instantie verlengd, zodat ten tijde van aanpassingen aan de KVSS de BVS gebruikt kan worden als omvaarroute voor de beroepsvaart. Immers, in de huidige situatie is het niet mogelijk de beroepsvaart te schutten in zowel de ZDS als in de BVS.

De aanpassingen aan de BVS zijn in strijd met het vigerende bestemmingsplannen Willemsoord 2012 (vastgesteld 29 januari 2014) en Willemsoord Defensie 2012 (vastgesteld 22 april 2013). Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling om deze beoogde invulling(en) mogelijk te maken. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 1.3.2.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is in afbeelding 1.3 weergegeven en betreft het gebied binnen de cirkels met de aanduiding Boerenverdriet(keer)sluis en de aanduiding KVSS. De Zeedoksluis is onderdeel van de omvaarroute, maar aan de sluis zelf vinden binnen voornoemd project geen werkzaamheden plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0003.png" Afbeelding 1.3: Ligging plangebied, KVSS (blauw omlijnd) en BVS (rood omlijnd)

Voor de exacte ligging en begrenzing van het plangebied kan de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan worden geraadpleegd.

1.3 Vigerende ruimtelijke plannen

1.3.1 Koopvaardersschutsluis

De KVSS ligt binnen de bestemmingsplannen Haven Den Helder 2007 (vastgesteld 18 februari 2008) en Haven Den Helder 1e herziening 2009 (vastgesteld 7 juni 2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0004.png"

Afbeelding 1.4: uitsnede bestemmingsplan Haven Den Helder uit 2007

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0005.png"

Afbeelding 1.5: uitsnede bestemmingsplan Haven Den Helder 1e herziening 2009 uit 2010

De bestaande sluis en bijhorende kades zijn binnen bestemmingsplan 'Haven Den Helder 2007' bestemd met enkelbestemmingen 'Bedrijfsterrein' en 'Water' en dubbelbestemming 'Waterkering'. Aan de westzijde van de sluis geldt aanduiding 'Beschermd stadsgezicht' met in de noordwestelijke hoek een strook 'Archeologisch waardevol gebied'. Over het gehele sluiscomplex ligt een Geluidszone Industrie. Bestaande sluisdeuren en het sluiswachtershuis zijn voorzien van bouwvlakken, met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Aan de westzijde van het sluizencomplex is milieucategorie b toegestaan. Aan de oostzijde gaat het om milieucategorie a. De KVSS als sluis wordt mogelijk gemaakt binnen dubbelbestemming 'Waterkering'.

Binnen bestemmingsplan 'Haven Den Helder 1e herziening 2009' zijn gronden ter plaatse van het verlengde deel van de sluis bestemd als Bedrijventerrein (specifieke vorm van bedrijventerrein C), met dubbelbestemmingen 'Waarde Beschermd stadsgezicht', 'Waarde-Archeologie' en 'Waterstaat-Waterkering'. Daarnaast gelden aanduidingen 'Geluidszone-Industrie' en 'Veiligheidszone Munitie A'. Sluizen worden mogelijk gemaakt binnen dubbelbestemming 'Waterkering'.

De verlenging van de sluis, en daarmee het dempen van een deel van de watergang om zo de kade te vergroten, is niet strijdig met de vigerende bestemmingen uit beide bestemmingsplannen. Het voornemen past immers binnen dubbelbestemming Waterkering die in beide bestemmingsplannen sluizen mogelijk maakt. Echter, het huidige en toekomstige gebruik van de omliggende kades ligt niet in lijn met de bedrijfsbestemming. Daarom wordt de bestemming Bedrijfsterrein/Bedrijventerrein herzien in bestemming Verkeer - Verblijf - 2. Voor de sluishoofden wordt geen bouwvlak opgenomen, om zo enige mate van flexibiliteit te genereren voor de plaatsing van de sluisdeuren. Voor het sluiswachtershuis is een maximale bouwhoogte van 18 meter voorzien. Dit is strijdig met de huidige maximale bouwhoogte van 10 meter.

1.3.2 Boerenverdrietsluis

Ter plaatse van de te renoveren en uit te breiden BVS zijn twee bestemmingsplannen vigerend, te weten Willemsoord 2012 (onherroepelijk 29 januari 2019) en Willemsoord Defensie 2012 (vastgesteld 22 april 2013). Figuur 1.5 betreft een uitsnede van bestemmingsplannen Willemsoord 2012 (boven), bestemmingsplan Willemsoord Defensie 2012 (onder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0007.png"

Afbeelding 1.6: boven de uitsnede van bestemmingsplan Willemsoord 2012, onder de uitsnede van Willemsoord Defensie 2012

Binnen bestemmingsplan Willemsoord 2012 gelden ter plaatse van de huidige en toekomstige sluiswerken de enkelbestemmingen 'Verkeer-Verblijf' en 'Water', met dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie', ' Waarde-Beschermd Stadsgezicht' en gebiedsaanduiding 'Industrieterrein - haven Den Helder'. Voor de sluiswerken is ter weerszijden van de bestaande brug en op de noordelijke punt van het sluizencomplex een aanduiding 'Sluis' opgenomen. Binnen de bestemming 'Water' zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder sluizen, toegestaan.

In bestemmingsplan Willemsoord Defensie 2012 gelden voor de sluis en aanpalende gronden de enkelbestemmingen 'Gemengd' en 'Water' met dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie', ' Waarde-Beschermd Stadsgezicht' en gebiedsaanduiding 'Industrieterrein - haven Den Helder'. Ook hier is voor de sluiswerken ter weerszijden van de bestaande brug en op de noordelijke punt van het sluizencomplex de aanduiding 'Sluis' opgenomen. Binnen bestemming Water wordt verwezen naar aanduiding 'Sluis': hierbinnen is een sluis mogelijk. Het begrip sluis wordt echter niet nader gespecificeerd. Daarnaast worden binnen bestemming 'Water' waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder sluizen, mogelijk gemaakt. De aanduiding 'Sluis' werkt hierin niet beperkend, dus feitelijk kan de sluis overal binnen bestemming water aangelegd worden.

Bij het ombouwen van de BVS van een keersluis naar een schutsluis, worden twee sluishoofden met ieder twee sets sluisdeuren aangebracht. Deze zijn ten zuiden van de bestaande brug voorzien. Aan de noordzijde worden tijdelijke voorzieningen aangebracht om een eventuele omvaarroute voor beroepsvaart te kunnen faciliteren. De bestaande doorgang wordt versmald en daarmee de kade verbreed. De locatie van de nieuwe (zuidelijk gelegen) sluishoofden, is, ondanks dat deze buiten de aanduiding sluis vallen, niet strijdig met de regels uit beide bestemmingsplannen.

1.3.3 Doel herziening bestemmingsplan

Binnen de vigerende plannen is de realisatie en het gebruik van sluizen in onderhavig plangebied reeds mogelijk. Echter, onderhavig bestemmingsplan legt de afmetingen van beide sluizen en watergangen zodanig vast, dat zowel de recreatievaart als de beroepsvaart van beide sluizen gebruik kan maken, zonder dat er sprake is van extra nadelige effecten van zoutindringing. Met dit plan wordt een eenduidig en actueel planologisch regime geïntroduceerd, waarin met een aanduiding duidelijk aangegeven wordt waar binnen het plan de sluizen mogelijk gemaakt worden.

1.3.4 Onderdelen bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan 'Koopvaardersschutsluis en Boerenverdrietsluis 2020' geldt voor de betreffende sluizen en de gronden direct rondom de sluizen. Het bestaat naast voorliggende toelichting uit de regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Ze bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De verbeelding heeft hierbij een visualiserende functie en maakt duidelijk welke regels waar binnen het plangebied van toepassing zijn. De toelichting heeft een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het project KVSS en BVS, waarin de huidige situatie en de beoogde situatie in het plangebied aan bod komen. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op het relevante, geldende ruimtelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante omgevingsaspecten aan bod, waarbij de resultaten van diverse onderzoeken worden uitgelicht. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de regels. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het voornemen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving BVS en KVSS

2.1 Bestaande situatie in het plangebied

De damwanden in de KVSS zijn aan het einde van de technische levensduur. Hierom moet de KVSS gerenoveerd worden. Tijdens de geplande werkzaamheden is daarom mogelijk geen vaarverkeer mogelijk door de KVSS. Dat wordt in het geval van niet-beschikbaarheid van de sluis tijdens de werkzaamheden omgeleid via andere sluizen, te weten de BVS en de Zeedoksluis (ZDS).

De BVS functioneert in de huidige situatie als keersluis, bestaande uit twee kadeconstructies van stalen damwanden en metselwerk met aan de noordzijde een keersluis. De huidige breedte bedraagt circa 24 meter. In principe is de keersluis gesloten, maar kan opnieuw bevaarbaar gemaakt worden. De (jacht)haven Willemsoord kan bij een getijdewaterstand van NAP -0,6 m tot + 0,6 m vrij ingevaren worden vanuit de buitenhaven. Bij waterstanden buiten dit interval, functioneert de ZDS als scheepvaartsluis.

2.2 Beoogde situatie in het plangebied

2.2.1 KVSS

Om de sluis toekomstbestendig uit te voeren, worden naast de herstelwerkzaamheden aan de sluisdeuren, ook de afmetingen van de KVSS aangepast. De sluis zal worden verlengd.

De binnenvaart in Europa is verdeeld in zogenaamde CEMT-klassen om de afmetingen van vaarwegen in West-Europa op elkaar af te stemmen. Deze zijn in 1992 bepaald door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (CEMT). Per klasse zijn de maximale afmetingen van het schip vastgelegd. Hiermee wordt duidelijk welke bruggen al dan niet ondervaarbaar zijn en welke kanalen en rivieren al dan niet bevaarbaar zijn vanwege diepgang en manoeuvreerbaarheid. De KVSS valt onder CEMT klasse IVa. Onder deze klasse vallen nog twee Rijkswaterstaat klassen: M6 en M7. In de huidige situatie is maximaal klasse M6 mogelijk (lengte 80-105 meter, breedte 9.5 meter, diepgang 2.9 meter en een laadvermogen van 1251-1750 ton). De sluis wordt zodanig aangepast dat een klasse M7 mogelijk is (lengte 105 meter, breedte 9.5 meter, diepgang 3.0 meter en een laadvermogen van 1751-2050 ton). Met het vergroten van de sluis, kunnen schepen met een hoger laadvermogen, grotere diepgang en grotere lengte gebruik maken van de sluis. De kolklengte wordt verlengd van circa 93 meter naar 115 meter.

2.2.2 BVS

De BVS wordt in de nieuwe situatie weer een volwaardige schutsluis. Twee nieuwe sluishoofden worden ten zuiden van de huidige brug aangelegd.

Daarnaast worden aan de noordzijde van de sluis voorzieningen getroffen die een verlenging van de sluis mogelijk maken. Het is namelijk mogelijk dat, ten tijde van de renovatiewerkzaamheden aan de KVSS, de ZDS en de BVS als omvaarroute voor beroepsvaart gebruikt worden (zie figuur 1.2). Daarvoor is een grotere schutlengte (van 92 meter) van de BVS noodzakelijk. In de huidige situatie kunnen schepen tot een lengte van 86 meter worden geschut in de KVSS. Schutting van dergelijke schepen moet mogelijk blijven. De sluiskolk van de Zeedoksluis is 37 meter. Deze is dus te klein. Daarom wordt ter plaatse van de BVS een schutsluis gebouwd met deuren op 92 meter en deuren op 40 meter zodat de sluis zowel bevaarbaar is voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart. Wanneer de KVSS na renovatie weer bevaarbaar is, maakt de beroepsvaart weer gebruik van de KVSS en wordt de BVS vooral door recreatievaart gebruikt. Wel blijft het mogelijk om in geval van calamiteiten of werkzaamheden aan de KVSS de BVS te laten gebruiken door de beroepsvaart.

Ook wordt de nieuwe schutsluis versmald van circa 24 meter naar circa 17.40 meter om de zoutuitspoeling richting binnenwater te beperken. Hiermee is de sluis nog breed genoeg voor de bedrijfsvoering van omliggende (scheepvaart)bedrijven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt een aantal rijksbeleidsnota's waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De hoofdlijnen van de SVIR gaan over bereikbaarheid, concurrentiekracht, leefbaarheid en veiligheid. In de SVIR wordt een groot deel van ruimtelijke ordeningskwesties bij de provincies en gemeenten neergelegd. Zo staat erin dat het Rijk afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap aan de provincies en gemeenten overlaat, het budget voor provinciaal en regionaal verkeer en vervoer ook bij provincies en gemeenten komt te liggen en gemeenten ruimte krijgen voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen haar inwoners. Het beleid dat in de SVIR is neergelegd, wordt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (verder: Barro) vastgelegd in regelgeving. Hierin zijn directe regels voor provincies en gemeenten opgenomen die de rijksbelangen beschermen.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen kennen een nationaal belang. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen aan de voorkant.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Barro. Hierin zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN), voorheen bekend als de ecologische hoofdstructuur.

Betekenis voor het project

Voor voorliggend initiatief zijn met name de bepalingen ten aanzien van Defensie van belang. De overige onderdelen zijn niet of in mindere mate relevant voor onderhavig plan en worden daarom niet verder uitgewerkt.

Artikel 2.6 Barro: Defensie

Zowel de KVSS als de BVS zijn gelegen binnen het 'obstakelbeheersgebied' van Vliegkamp De Kooy. In artikel 2.6.4, vierde lid van het Barro is geregeld dat de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheersgebied in overeenstemming moet zijn met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. Daarin is het volgende geregeld:

  • De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 25 juni 2004 niet in het obstakelbeheersgebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer, in overeenstemming met de volgens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de NATO Standardization Agreement nr. 3759 betreffende NATO Supplement to ICAO DOC 8168-OPS/611, Volume II, for the preparation of instrument approach and departure Procedures – AATCP-1(B).
  • De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 1 november 2006 niet in het obstakelbeheersgebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem, in overeenstemming met de zoals blijkt uit een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de ICAO EUR DOC 015.
  • Het beeld van de op de luchthaven aanwezige radar mag niet worden verstoord als gevolg van de hoogte van objecten in, op of boven de grond.

Betekenis voor het project

Een noodzaak tot het uitvoeren van een beoordeling van het voornemen op grond van voornoemde opsomming uit het Barro is niet aan de orde. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen obstakels mogelijk gemaakt die hoger reiken dan omliggende bebouwing. Hierom kan op voorhand worden gesteld dat het voornemen niet strijdig is met de bepalingen uit het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Een onderdeel van de Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig en efficiënt benutten van de ruimte. Het Bro is op 1 juni 2017 gewijzigd, waarin ook een nieuwe laddersystematiek is geïntroduceerd. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.

Indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In principe is er sprake van een stedelijke ontwikkeling als het een ruimtelijke ontwikkeling betreft van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw planologisch beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is, moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Betekenis voor het project

Aan de KVSS vinden herstelwerkzaamheden plaats. Bovendien wordt de kolklengte van de sluis verlengd van circa 93 meter naar 115 meter, waardoor de sluis geschikt gemaakt wordt voor schepen tot een lengte van 105 meter. Hiertoe wordt een klein deel van een bestaande watergang gedempt en deels de bestaande kade uitgebreid waarin de sluisdeuren aangelegd worden. Hiermee is sprake van werkzaamheden binnen bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat beide sluizen reeds op basis van bestaande mogelijkheden binnen de vigerende bestemmingsplannen te realiseren zijn. Derhalve behoeft de Laddertoets niet doorlopen te worden.

3.1.4 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herzieningen hiervan.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie en zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem van Nederland en met het waterplan worden de strategische doelen voor het waterbeheer vastgelegd. Andere overheden worden gevraagd om het Nationaal Waterplan te vertalen in hun beleidsplannen.

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan gaat in op de thema's waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Daarnaast zijn in het plan gebiedsgerichte uitwerkingen voor grote wateren en de zee en de kust opgenomen. Ook beschrijft het waterplan de relatie tussen water en de omgeving.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Betekenis voor het project

Met de renovatie van de KVSS wordt de toekomstbestendigheid van de sluis en de waterkering, waar de sluis onderdeel van uitmaakt, verbeterd. Dit draagt bij aan de waterveiligheid van het achterland. Met de ombouw van de BVS van een keersluis naar een schutsluis, worden met het versmallen van de schutssluis maatregelen genomen ter voorkoming van de instroom van zout/brak water. Doordat de sluisdeuren vaker geopend worden dan nu het geval is (nu afgesloten), wordt meer vermenging verwacht van zout en zoet water. Met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is afgesproken dat de waterkwaliteit minimaal niet verslechtert. Dit kan worden bereikt door het aantal schutmomenten te beperken en er is voor gekozen om de sluis te versmallen, zodat per saldo minder zout water indringt (zie ook paragraaf 4.5.1.2) . Het initiatief, de aanpassing(en) aan zowel de KVSS, als de BVS, is niet strijdig met het bepaalde in het Nationaal Waterplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH-2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. De voorgaande wettelijk verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen en gaan op in één integrale omgevingsvisie voor de fysieke leefomgeving met onderliggende programma’s.

In deze visie wordt de ambitie beschreven te zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. De provincie onderscheidt een aantal algemene ambities en doelstellingen:

  • a. Klimaatverandering

De provinciale ambitie is een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. We ontwikkelen en richten stad, land en infrastructuur klimaatbestendig en waterrobuust in. De provincie zet zich in om gebiedsgericht en in gezamenlijkheid met de partners die daar mede voor verantwoordelijk zijn de bodemdaling in veenweidegebieden af te remmen, te stoppen en zo mogelijk te herstellen.

  • b. Gezondheid en veiligheid

De provinciale ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. In elk geval voldoet de provincie aan de wettelijke normen, en waar mogelijk zoekt de provincie ruimte voor verbetering. De provincie spant zich in om samen met de partners zo spoedig mogelijk aan de KRW-normen voor water en aan de WHO-normen voor luchtkwaliteit te voldoen, doch uiterlijk in 2027 wat betreft de KRW-normen en 2050 wat betreft de WHO-normen.

  • c. Biodiversiteit en natuur

De provinciale ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Zoals een gezonde leefomgeving, economisch duurzame landbouw, bodem- en waterkwaliteit, aantrekkelijke verstedelijking en klimaatadaptatie

In de visie worden vijf samenhangende bewegingen omschreven die laten zien hoe de provincie wil omgaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. De provincie geeft een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

Dynamisch schiereiland: hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.

Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem moet de agglomeratiekracht vergroot worden.

Sterke kernen, sterke regio’s: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.

Nieuwe energie: in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.

Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Voor dit plan is het onderdeel 'Dynamisch schiereiland' van belang. Port of Den Helder wordt in dat verband expliciet benoemd. Doelen uit deze beweging zijn de benutting van de toeristische en recreatieve potentie in combinatie met opgaven rondom de kustverdediging en het toevoegen van natuurwaarden. Met het renoveren en verlengen van de KVSS wordt de primaire kering in stand gehouden en wordt het mogelijk gemaakt voor de beroepsvaart om met grotere schepen het achterland te bereiken. Het voornemen is hiermee in lijn met het provinciale beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland NH2020

De Omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld op 16 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Betekenis voor het project

Het bestemmingsplan is niet strijdig met de bepalingen uit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische Visie 2020 en Structuurvisie Den Helder 2025

De strategische visie 2020 is op 21 mei 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. Den Helder wil haar positie in de regio hernemen door er voor te zorgen dat inwoners en bedrijven graag in Den Helder blijven en nieuwe inwoners en bedrijven zich in Den Helder willen vestigen. Met de strategische visie 2020 kiest de stad voor een koers op duurzame verbreding van haar economische dragers en het op orde brengen en houden van het vestigingsklimaat. De stad bouwt daarmee voort op haar tradities, maar kiest duidelijk voor vernieuwing. Den Helder werkt tevens aan de uitbreiding van de haven, zodat de offshore activiteiten verder kunnen groeien. Maar ook aan het uitbouwen van het kennisnetwerk dat voorwaarde is voor de innovatie van de maritieme economie. Den Helder zet in op een verbreding en kwaliteitsslag in de toeristische sector.

In de Strategische Visie 2020 is de Structuurvisie als één van de overkoepelende beleidskaders aangekondigd. De Structuurvisie Den Helder 2025 (vastgesteld in 2012) vertaalt de Strategische Visie in een ruimtelijk beleidskader. Met de Structuurvisie wordt beoogd om sturing te geven aan en samenhang aan te brengen in de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen Den Helder in de periode tot 2025.

Ruimtelijke ingrepen en voorwaarden die nodig zijn om de strategische doelen te bereiken zijn benoemd. De Structuurvisie geeft daarmee de hoofdlijnen van het toekomstig ruimtelijk beleid voor de gemeente Den Helder. Aan bod komen onder andere:

  • Toerisme en recreatie worden geprofessionaliseerd, gebaseerd op enerzijds de rust, ruimte en natuur in Den Helder en anderzijds op het in de gemeente aanwezige (maritiem) cultuurhistorisch erfgoed. De kwaliteitsslag beoogt hogere bestedingen in deze economische pijler';
  • Infrastructuur: de infrastructuur van Den Helder is afgestemd op de functie van centrumgemeente en is passend bij de economische ontwikkeling.

Betekenis voor het project

Het project draagt bij aan het in orde brengen en houden van het vestigingsklimaat van Den Helder en het in stand houden - tevens versterken - van de toeristische sector. Met de renovatie van de KVSS en het verlengen hiervan wordt enerzijds de veiligheid van de primaire kering op peil gebracht. Daarnaast is het voor grotere schepen mogelijk om gebruik te maken van de sluis. Met de aanpassing van de BVS van keersluis naar schutsluis verbetert de toegankelijkheid van de haven van Den Helder en het achterland voor de recreatievaart. Dit komt de economische ontwikkeling ten goede, omdat de recreatievaart via de binnenstad van Den Helder geleid wordt.

3.3.2 Beleidskader toerisme

In het Beleidskader Toerisme, vastgesteld in april 2017, staan de contouren om meer bezoekers aan te trekken, deze langer vast te houden en daarmee de bestedingen te laten toenemen in Den Helder. Om toeristen te interesseren voor een toeristische bestemming, is het belangrijk dat het duidelijk is wat het gebied biedt en wat de mogelijkheden zijn voor een vakantie of een dagje uit. De gemeente wil blijvend inzetten op een kwalitatief kader voor de ontwikkeling van verblijfsaccommodaties. Elementen van het kader zijn: verbreding van het overnachtingsaanbod, herzien en flexibel maken van het beleid minicampings, faciliteren van vernieuwende/bijzondere vormen van overnachten en inspelen op de zogenaamde deeleconomie. Nieuwe initiatieven moeten passend zijn bij de aard en karakter van het kerngebied en van de specifieke locatie.

De toeristische ontwikkeling van Den Helder staat of valt bij een fijnmazig en toegankelijke infrastructuur van vaarroutes. De opgave is om Den Helder als prominente waterrecreatiegemeente verder uit te bouwen en op de kaart te zetten. Een onderdeel van deze opgave is: 'Den Helder/Willemsoord ontwikkelen als dé Poort naar de Wadden'. In het verlengde hiervan is het van belang dat jachthaven Willemsoord zich richting een getijdenhaven ontwikkeld. De haven van Den Helder heeft voor de recreatievaart langs de kust en op de Waddenzee een aantrekkelijke ligging voor verblijf of als tussenstop. De uitdaging is het cultuur-, kust- en natuurlandschap in te zetten om toeristen naar de gemeente te trekken.

Betekenis voor het project

Het initiatief voorziet in en waarborgt een fijnmazig en toegankelijke infrastructuur van vaarroutes. In de toekomstige situatie kan de recreatievaart gebruik maken van de BVS, omdat deze van een keersluis omgebouwd wordt tot een schutsluis. Impliciet draagt dit bij aan de verdere ontwikkeling van Willemsoord tot een jachthaven aan zee. De jachthaven is vanuit twee kanten te benaderen. Het initiatief draagt na uitvoering van de werkzaamheden indirect bij aan de doelen van het beleidskader toerisme

3.3.3 Beleidskader cultureel erfgoed

Het Beleidskader Cultureel Erfgoed, vastgesteld in 2017, geeft een overzicht van de beleidskeuzes en uitvoeringsrichtlijnen die de gemeente Den Helder stelt ten aanzien van cultureel erfgoed.

Het cultureel erfgoed is één van de dragers van de identiteit van Den Helder als Vesting aan Zee met een rijk historisch maritiem verleden. De (her)ontwikkeling, het behoud, beheer, de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het Den Helders erfgoed draagt wezenlijk bij aan de authenticiteit en identiteit van de stad en versterkt het toeristisch-recreatieve en landschappelijke gezicht.

Twee belangrijke pijlers in het beleidskader zijn:

  • Het behouden van de aanwezigheid van de marine, vanwege de grote invloed op de economie, woonwijken, recreatie, offshore activiteiten en het hotel- en horecawezen;
  • Varend erfgoed: zonder het werkelijke varend materieel zou er geen scheepswerf, geen scheepvaart en geen marine bestaan. De (aanwezigheid van de) soms prachtige (oude) schepen in de havens en op de werven zijn bepalend voor het vertrouwde beeld in Den Helder. Het is belangrijk ook aan dit varend erfgoed aandacht te besteden.

Betekenis voor het project

Het initiatief is niet strijdig met de pijlers uit het beleidskader cultureel erfgoed. Bij uitvoering van de werkzaamheden in de kades van Willemsoord, wordt rekening gehouden met het cultureel erfgoed Willemsoord, dat aangemerkt is als beschermd stadsgezicht. In het bestemmingsplan is voorzien in een beschermingsregeling voor het beschermd stadsgezicht.

3.3.4 Waterplan Den Helder Waterbreed

Samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier neemt de gemeente Den Helder maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Hiervoor is een uitgebreide analyse van de watersystemen uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan is in het waterplan “Den Helder Waterbreed” een aantal maatregelen opgenomen om watersystemen van elkaar te scheiden. Zo wordt water met een goede waterkwaliteit (afkomstig uit de duinen) gescheiden van de gebieden waar het water een mindere of andere waterkwaliteit heeft. Ook het watersysteem van Stad binnen de Linie wordt losgekoppeld van de andere watersystemen. Hier wordt het water bepaald door de invloed van brakke kwel en zout water dat via de zeesluizen binnendringt. Andere belangrijke oplossingen zijn het vasthouden van schoon regenwater, het verwijderen van bagger en saneren van riooloverstorten. Ook staan er maatregelen in het Waterplan die het recreatieve gebruik of de natuurwaarde vergroten. In het waterplan Waterbreed staat hoe de beheerders nu en in de toekomst met het watersysteem willen omgaan. Ook staan er maatregelen in voor goed en zorgvuldig waterbeheer en –onderhoud.

Betekenis voor het project

Het plangebied valt binnen het watersysteem van de Stad binnen de Linie, waar de kwaliteit van het water onder invloed staat van brakke kwel en zout water dat via de sluizen binnenstroomt. Met het waterschap zijn afspraken gemaakt om de instroom van zout water te beperken, om zo zoet water in het achterland, onder andere noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering, veilig te stellen. Een van de afspraken is dat de waterkwaliteit minimaal gelijk moet blijven. Dit is te bereiken door het aantal schuttingen te beperken en de BVS te versmallen. Het initiatief is in lijn met het gestelde in het waterplan.

3.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsdoelstellingen van alle overheidsniveaus.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De gevolgen voor de milieu- en omgevingskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk komen de, zowel voor de Koopvaardersschutsluis (KVSS) als voor de Boerenverdrietsluis (BVS), relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod.

4.2 Bodem

Kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk. Zowel voor de KVSS en de BVS is beoordeeld of de milieuhygiënische kwaliteit voldoet. Dit is gedaan voor zowel de waterbodemkwaliteit als de bodemkwaliteit.

4.2.1 Onderzoek Koopvaardersschutsluis
4.2.1.1 Waterbodemonderzoek

Algemeen

Bij de voorgenomen werkzaamheden aan de KVSS wordt de huidige waterbodem in en rondom de sluis beroerd en mogelijk gebaggerd. In verband hiermee is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem noodzakelijk. Sweco heeft hiervoor een milieuhygiënisch vooronderzoek naar de waterbodem uitgevoerd, zie ook Bijlage 1.

Resultaten

Op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem is er geen noodzaak om baggerwerkzaamheden uit te voeren. Indien het vanwege de reconstructie van de sluis noodzakelijk is om de baggerspecie te verwijderen, dan moet rekening worden gehouden met de kwaliteit van de baggerspecie. Deze wordt beoordeeld op de toepassingsmogelijkheden op landbodem en waterbodem, op de verspreidingsmogelijkheden op aangrenzende percelen en op de verspreidingsmogelijkheden in oppervlaktewater. Zowel de sliblaag als de vaste waterbodem (overwegend) zijn als "niet toepasbaar" op landbodem beoordeeld. Maatgevende stoffen voor deze beoordeling zijn tributyltin, minerale olie en/of PFAS. Het alternatief is verspreiding via oppervlaktewater of toepassing van de baggerspecie elders, direct of via een tijdelijke opslag. Hiervoor gelden de normen van het Besluit bodemkwaliteit.

Fysiek is het niet mogelijk geweest om de sliblaag in de sluis op een geschikte manier te onderzoeken op asbest. In het opgeboorde slib en in de vaste bodem is geen asbestverdacht materiaal waargenomen; hierdoor wordt het niet waarschijnlijk geacht dat het slib asbest bevat in concentraties hoger dan 100 mg/kg.ds (interventiewaarde voor asbest). Omdat in de sliblaag en in de opgeboorde vaste bodem geen enkele bijmenging is waargenomen die kan duiden op de aanwezigheid van asbest, is het niet aannemelijk dat de sliblaag of vaste bodem verontreinigd is met asbest. Wanneer bekend is hoe de baggerspecie kan worden verwerkt, wordt nader onderzoek verricht naar het voorkomen van asbest. Op dat moment wordt eveneens bepaald of de uitgevoerde PFAS-analyses in lijn zijn met het vastgestelde Handelingskader PFAS zijn, of dat op meer parameters het waterbodemonderzoek uitgevoerd moet worden.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De waterbodemkwaliteit ter plaatse van de KVSS vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Als blijkt dat bij vasstelling van de uitvoeringswijze van de reconstructie van de sluis blijkt dat gebaggerd dient te worden, wordt nader onderzoek naar het slib verricht op de parameters asbest en PFAS. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de (economischie) uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.1.2 Bodemonderzoek

Algemeen

Het verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit langs de KVSS, is opgenomen in Bijlage 2.

Resultaten bodemonderzoek

Ter weerszijden van de Koopvaarderschutsluis zijn zowel in de boven- als ondergrond als in het grondwater geen verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetoond die zijn genormeerd in de Wet bodembescherming (achtergrondwaarden/streefwaarden/interventiewaarden).

In de grond aan de westzijde van de Koopvaardersschutsluis is geen PFAS aangetoond. In zowel de boven- en ondergrond aan de oostzijde van de Koopvaardersschutsluis zijn gehalten aan PFAS aangetoond. De gemeten gehalten zijn echter lager dan de in artikel 7 van de Beleidsregel PFAS Noord-Holland 2019 vastgestelde ondergrens, waarmee de bodem wel als verontreinigd dient te worden beschouwd, maar een bodemsanering op grond van de beleidsregels niet noodzakelijk is.

In het grondwater is ter weerszijden van de Koopvaardersschutsluis PFAS aangetoond. Zowel PFOS en PFOA, als andere PFAS-verbindingen. De gehalten aan PFOS en PFOA zijn echter lager dan 10 µg/l. Hierdoor mag het grondwater, op grond van de Beleidsregels PFAS Noord-Holland 2019, als niet verontreinigd worden beschouwd met PFOS en PFOA. Voor de overige gemeten PFAS-verbindingen zijn geen normen geformuleerd. Het grondwater dient daarom strikt genomen als verontreinigd met PFAS te worden beschouwd. Gezien de lage gemeten gehalten aan PFAS-verbindingen in grond en grondwater, wordt niet verwacht dat na vaststellen van nieuw beleid PFAS in grond en grondwater nog een probleem zal zijn ter plaatse van de KVSS. De huidige onderzoeksresultaten worden opnieuw afgezet aan het geldende handelingskader ten tijde van uitvoering van de werkzaamheden.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De bodemkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op grond van het provinciale beleid is er geen sprake van saneringsnoodzaak. In het Landelijk handelingskader (RIVM, d.d. juli 2020) zijn hergebruikswaarden voor PFOS en PFOA in grond en oppervlaktewater opgenomen. De gemeten gehalten in grond voldoen aan deze waarden. Gezien de lage gemeten gehalten aan PFAS-verbindingen in grond en grondwater, vormt de bodemkwaliteit ter plaatse van de KVSS geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2.2 Onderzoek Boerenverdrietsluis
4.2.2.1 Waterbodemonderzoek

Algemeen

Het verkennend waterbodemonderzoek naar de locatie BVS is opgenomen in Bijlage 3. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden aan de BVS dient mogelijk de watergang rondom de bestaande sluis te worden gebaggerd of moet gewerkt worden in de sliblaag. Dit is echter afhankelijk van het uiteindelijk gekozen ontwerp en de uitvoeringswijze. Om die reden is verkennend onderzoek verricht naar de waterbodemkwaliteit.

Resultaten

Zowel de sliblaag als de vaste waterbodem zijn (overwegend) sterk verontreinigd met zware metalen en/of PCB's. In de sliblaag en in de vaste bodem zijn geen PFAS-verbindingen gemeten die hoger zijn dan de detectiegrens.

Het is fysiek niet mogelijk gebleken om de sliblaag te onderzoeken op asbest. Visueel is in het opgeboorde slib en in de vaste bodem geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Omdat elders in de aangrenzende Jachthaven Willemsoord wel asbest in de sliblaag aanwezig is, is het aannemelijk dat ook in het slib ter plaatse van de Boerenverdrietsluis asbest aanwezig is. De sliblaag in het Boerenverdriet dient als asbestverdacht te worden beschouwd bij verwerking hiervan.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Ten tijde van eventuele baggerwerkzaamheden worden de resultaten van het PFAS-onderzoek opnieuw beschouwd en getoetst aan de dan geldende wet- en regelgeving. Pas dan kan worden vastgesteld of aanvullend onderzoek naar PFAS noodzakelijk is ten aanzien van toepassing van het slib.

Tijdens de voorbereiding van de werkzaamheden ter plaatse van de BVS wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de sliblaag asbesthoudend is. Aanvullend asbestonderzoek wordt pas uitgevoerd wanneer bekend is of er baggerwerkzaamheden gaan plaatsvinden, hoe de baggerspecie in de toekomst moet worden verwerkt en wat de eisen zijn van de verwerker. Desondanks vormt de waterbodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Immers, de benodigde baggerwerkzaamheden worden hoe dan ook uitgevoerd als het project hierom vraagt.

Waterwet en Besluit lozen buiten inrichtingen

Bij baggerwerkzaamheden treden altijd lozingen op in de vorm van mors en vertroebeling. Voor dergelijke lozingen zijn algemene regels opgenomen in het Besluit lozen buiten inrichtingen (Bibi) en het Activiteitenbesluit. Indien aan deze algemene regels wordt voldaan, kan worden volstaan met een melding en hoeft dus geen vergunning te worden aangevraagd. Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden (aanpassen sluis), wordt een watervergunning aangevraagd. De baggerwerkzaamheden of werkzaamheden aan de waterbodem worden in deze vergunningsaanvraag meegenomen.

4.2.2.2 Bodemonderzoek

Algemeen

In een eerder stadium heeft het bureau Grondslag onderzoek verricht naar het voorkomen van vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen in de bodem. Deze verontreiniging is in zijn geheel ontgraven. Hiervan heeft zij een evaluatierapport opgesteld (kenmerk 23134, d.d. 03-11-2015). In 2018 is een gedeelte van de oostelijke kade van de BVS uitgespoeld in het Boerenverdriet. Infrasoil heeft met een notitie bodemkwaliteit Buitenveld van 15 oktober 2018 de verwachte bodemkwaliteit van het uitgespelde materiaal aangegeven: licht tot sterke verontreiniging met zware metalen; er wordt geen asbest verwacht. De kade is hersteld met nieuwe grond. Het weggespoelde materiaal is waterbodem geworden.
Ten behoeve van de werkzaamheden aan de BVS is opnieuw beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik. Sweco heeft hiervoor een verkennend bodem- en verhardingsonderzoek uitgevoerd langs de BVS, zie ook Bijlage 4.

Resultaten bodemonderzoek

Aan weerszijden van het Boerenverdriet is in de ondergrond (klei) een sterke verontreiniging met lood aangetoond. De overige onderzochte grond is als licht tot matig verontreinigd beschouwd. De opgebrachte zandlagen zijn niet verontreinigd. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met zware metalen en naftaleen.

In de kleigrond aan de westzijde van de Boerenverdrietsluis zijn gehalten aan PFAS aangetoond. De gemeten gehalten zijn laag. De grond dient volgens de beleidsregels van provincie Noord-Holland wel als verontreinigd te worden beschouwd. Een bodemsanering is echter niet noodzakelijk.

In het grondwater aan weerszijden van de Boerenverdrietsluis is PFAS aangetoond. Naast PFOS en PFOA zijn ook andere PFAS-verbindingen aangetoond. De gehalten aan PFOS en PFOA zijn lager dan de in artikel 7 van de Beleidsregel PFAS Noord-Holland 2019 vastgestelde ondergrens . Hierdoor mag het grondwater als niet verontreinigd worden beschouwd met PFOS en PFOA. Voor de overige gemeten PFAS-verbindingen zijn geen normen geformuleerd. Het grondwater dient daarom als verontreinigd met PFAS te worden beschouwd.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De bodemkwaliteit vormt geen belemmeringen voor het beoogde gebruik binnen en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij toekomstige werkzaamheden in de verontreinigde ondergrond, wordt rekening gehouden met het vrijkomen van verontreinigde grond. De verontreiniging werd verwacht op basis van de bodemkwaliteitskaart van Den Helder en is niet verder uitgekarteerd. Wanneer de exacte uitvoeringswijze bekend is en daarmee bekend wordt waar ontgravingen plaatsvinden, wordt nader onderzoek verricht naar vrijkomende grondstromen en de wijze waarop deze kunnen worden verwerkt. Dan kan ook worden vastgesteld of een BUS-melding, of saneringsplan procedure gevolgd moet worden.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Kader
Gemeenten hebben op grond van de Erfgoedwet 2016 de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.

Sweco Nederland B.V. heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar de planlocaties van de KVSS en de BVS, zie ook Bijlage 5.

Voor de Koopvaardersschutsluis is tevens een aanvullende notitie archeologisch onderzoek opgesteld. Aanleiding voor het vervolgonderzoek is het ter beschikking komen van fotomateriaal van de periode van aanleg van de KVSS. De aanvullende notitie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen, zie Bijlage 6.

4.3.1 Archeologisch onderzoek Koopvaardersschutsluis

De noordwesthoek van de KVSS en de locatie waar de kade verbreed wordt, wordt in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als 'Archeologisch waardevol gebied'. Binnen deze aanduiding zijn specifieke bouwvoorschriften en een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Het dempen van watergangen is zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders niet toegestaan. Een omgevingsvergunning is onder meer alleen toegestaan indien de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en de gemeentelijke monumentencommissie op het rapport positief heeft geadviseerd.

Ingrepen aan de KVSS hebben betrekking op de aanbouw van een nieuw sluishoofd aan de noordzijde. Deze wordt gefundeerd op palen. De ontgravingen vinden plaats in opgespoten, geroerde grond, op locaties die tot aan de jaren 60 deel uitmaakten van het water van het Nieuwe Diep. Diepere ingrepen bestaan uit het aanbrengen van heipalen, vanaf 12 m -NAP. Deze niveaus liggen ruim onder relevante archeologische niveaus.

Binnen het plangebied zijn de relevante archeologische niveaus reeds ‘opgeruimd’, eerst door de eroderende werking van het water, en vervolgens door verschillende werkzaamheden ten tijde van de aanleg van de sluis. Eventuele kenniswinst bij onderzoek en de mogelijkheden tot het doen van waardevolle waarnemingen worden als beperkt beschouwd.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het gebied ter plaatse van de KVSS wordt op basis van archeologisch bureauonderzoek vrijgegeven van archeologische waarden. Daarom wordt in onderhavig plan voor de locatie van de KVSS geen nieuwe dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.

4.3.2 Archeologisch onderzoek Boerenverdrietsluis

De zone rond het bestaande sluishoofd van de BVS is reeds volledig vergraven. Hier worden geen archeologische waarden meer verwacht. Het bestaande sluishoofd (de gemetselde muren met gedenkstenen) heeft architectonische en cultuurhistorische waarde. Deze waarden worden zoveel mogelijk in standgehouden bij uitvoering van de werkzaamheden. Indien de ingrepen ten zuiden van het sluishoofd slechts bestaan uit het vervangen van de bestaande kade, wordt in het onderzoek geadviseerd geen nader archeologisch onderzoek uit te voeren. De bodem bij de kades is reeds door eerdere vervangingen verstoord. Hierom zijn er op deze locaties geen archeologische waarden meer te verwachten. Bovendien is er door de aard en beperkte omvang van deze ingrepen slechts een zeer beperkte mogelijkheid tot het doen van waarnemingen die aanmerkelijke kenniswinst kunnen opleveren. Voor het gedeelte achter de kades, aan zowel de oost als de westzijde, geldt nog steeds een archeologische verwachting. Indien hier ingrepen plaatsvinden groter dan 50 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, wordt geadviseerd een opgraving met archeologische begeleiding uit te voeren, waarbij de technische werkzaamheden leidend zijn en de archeologie het proces volgt. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is hiervoor een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met een aanduiding Waarde - Archeologie.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Op het moment van vaststelling van onderhavig bestemmingsplan, is het nog onduidelijk wat de precieze aard, oppervlak en diepte wordt van de geplande ingrepen ter hoogte van de BVS. Zodra het definitieve ontwerp bekend is, worden in overleg met het bevoegd gezag (gemeente Den Helder), de vervolgstappen bepaald. In het bestemmingsplan is een beschermingsregeling voor archeologie opgenomen middels een dubbelbestemming Waarde - Archeologie voor de gronden waarvan niet uitgesloten kan worden dat zich er (behoudenswaardige) archeologische waarden bevinden.

4.3.3 Beschermd stadsgezicht en cultuurhistorie

Op grond van de erfgoedwet is sprake van beschermd stadsgezicht van delen van het grondgebied van de gemeente Den Helder, te weten: de Stelling van Den Helder, de oude rijkswerf Willemsoord en een deel van Huisduinen. Het beschermd stadsgezicht heeft tot doel om de historische stedenbouwkundige structuur en het historische stadsbeeld zo goed mogelijk te beschermen. Daarbij gaat het zowel om monumenten, als om het totaalbeeld dat gevormd wordt door de gebouwen, straten, pleinen, grachten, water, bruggen en bomen. Het beschermd stadsgezicht is een instrument om ervoor te zorgen dat op een zorgvuldige wijze richting wordt gegeven aan veranderingsprocessen. Daarbij vormen de kwaliteiten van de oude stad een uitgangspunt en inspiratiebron. In het geval van Den Helder gaat het vooral om de stedenbouwkundige structuur die van uitzonderlijke cultuurhistorische waarde is.

Het gebied van het beschermd stadsgezicht is begrensd conform bijgaande tekening (Figuur 1.6). Dit betekent dat het beschermde stadsgezicht samenvalt met (delen van) het plangebied. Het gedeelte van het plangebied dat onder het beschermd stadsgezicht valt, wordt conform de bovenstaande begrenzing, in vigerende bestemmingsplannen op de verbeelding en in de regels met een dubbelbestemming 'beschermd stadsgezicht' bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0008.png"

Afbeelding 4.1: Begrenzing Beschermd Stadsgezicht Den Helder

De BVS valt binnen de begrenzing van het Beschermd Stadsgezicht. Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling, is een cultuurhistorisch onderzoek naar deze sluis uitgevoerd, zie Bijlage 7. Uit deze studie komt naar voren dat bij inpassing van de schutsluis, rekening moet worden gehouden met de cultuurhistorische waarde en beschermde status van de volgende onderdelen (zie onderstaande figuur, afbeeldingen volgt de volgorde van de opsomming):

  • de contour van de kades van het Boerenverdriet dokkanaal en specifiek de hoekafrondingen;
  • de bestaande keersluis;
  • de bolders op de kademuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0009.png"

Afbeelding 4.2: Begrenzing waardevolle elementen rondom BVS

Verder wordt bij totstandkoming van het ontwerp vanuit cultuurhistorische waarde aandacht gevraagd voor het volgende:

  • de algemene vormgeving;
  • de benodigde hoogte van de kolkwanden;
  • de elektrificering van de bestaande sluisdeuren;
  • de vervanging van de positie van de brug;
  • de bediening van de brug en de sluisdeuren.

In bijlage 7 zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en worden concrete adviezen gegeven die als handvatten gebruikt kunnen worden bij totstandkoming van het definitief ontwerp. Onderstaand zijn enkele impressies van het mogelijke eindbeeld van de BVS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0010.png"

Afbeelding 4.3: Impressies BVS in de eindsituatie

Betekenis voor het bestemmingsplan

De ontwikkeling, de voorgenomen aanleg van extra sluishoofden en de versmalling van de watergang, is in lijn met de cultuurhistorische waardestelling van Willemsoord en omgeving. Kenmerkend voor het deel van het plangebied dat als beschermd stadsgebied is aangewezen, zijn de havengebonden bedrijvigheid en het water. Het element water dient als structuur behouden te blijven. De aanpassingen aan zowel de KVSS als de BVS brengt deze structuur niet in gevaar. Tevens worden elementen van de sluizen zodanig in de kades ingepast, dat ook deze hun monumentale karakter niet verliezen. Het cultuurhistorisch onderzoek naar de BVS dat als bijlage is toegevoegd, biedt hiervoor handvatten. Het (werf)terrein behoudt bovendien een open karakter: zowel de ombouw van de KVSS, als de BVS maken geen obstakels mogelijk die hoger reiken dan omliggende bebouwing. Over de concrete uitvoering van de plannen is overleg gevoerd met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Zij hebben geadviseerd over de wijze waarop het voornemen in samenhang met de cultuurhistorische waarden van het gebied gerealiseerd kan worden. Om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren, is een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig (in verband met de Rijksmonumentale status). Deze vergunning wordt verleenbaar geacht, omdat de RCE handvatten gegeven heeft hoe het ontwerp van de BVS ingestoken kan worden. De waarborging van het Beschermd stadsgezicht en het onderdeel cultuurhistorie vormen daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk.

4.4.1 Kader

Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het uitwerkingsplan op de beschermde natuurwaarden. Dit is opgesplitst in soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet
natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 gebieden: Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In een passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Provinciaal beleid

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te
ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de
daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn
waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden, wordt een bijdrage geleverd aan
het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.

Naast het NNN zijn er in Noord-Holland ook weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden, die zijn vastgelegd in de PRV. De afweging voor ingrepen in deze gebieden gaat volgens het “nee, tenzij-principe”. Ingrepen met een significant negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden mogen niet plaatsvinden, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang en indien er geen alternatieven zijn. Indien bij een ingreep schade wordt aangericht, dan dient dit in ieder geval gemitigeerd te worden. De resteffecten aan verlies van kwaliteit en/of oppervlakte dient te worden gecompenseerd.

4.4.2 Onderzoek

Voor onderhavig plan is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de situatie ter plaatse van beide sluizen en de mogelijke effecten in en om het projectgebied. Het onderzoek geeft tevens inzicht in benodigd aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en vervolgprocedures. Het verkennend onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Tevens is een AERIUS-berekening met bijhorende ecologische beoordeling uitgevoerd om de effecten van de werkzaamheden aan de BVS en KVSS in beeld te krijgen, zie Bijlage 9. Navolgend worden de conclusies uit beide onderzoek behandeld.

Wet Natuurbescherming soortenbescherming:

Op basis van bronnenonderzoek en habitatgeschiktheidsbeoordeling is een inschatting gemaakt in hoeverre de te verwachten soort(groepen)en en/of het geschikte biotoop beïnvloed kunnen worden door de voorgenomen activiteiten. Op basis van deze analyse is geconcludeerd voor welke soort(groepen) er nader (veld)onderzoek en eventueel ontheffingsplicht in kader van Wet natuurbescherming van toepassing is. Het onderzoek beperkt zich tot op grond van de Wnb beschermde planten- en diersoorten. Niet-beschermde Rode lijstsoorten die in het plangebied (kunnen) voorkomen, zoals diverse soorten paddenstoelen en vaatplanten, zijn niet in het onderzoek betrokken omdat deze soorten niet relevant zijn voor toetsing aan de Wet natuurbescherming.

Planten

Beschermde soorten aan de KVSS zijn uitgesloten, er groeien geen muurplanten aan de kademuur/sluismuren. Beschermde planten zullen vanwege het brakke water rond de sluizen niet voorkomen. Meer algemene soorten zoals de tongvaren en de steenbreekvaren vallen onder de lijst verlies bescherming en hierop is de zorgplicht van kracht. Het openstellen van de sluis zal zorgen voor een verhoogde instroom van zout water. Als resultaat hiervan zullen de planten die momenteel aan de kademuur/sluismuur zitten verdwijnen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk, een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Vleermuizen

Vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. De gebouwen en bomen rondom de plangebieden zijn niet geschikt voor vleermuizen. De bomen bevatten geen holen/spleten of loszittend schors en zijn hierdoor niet geschikt voor boombewonende vleermuissoorten zoals de ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis of rosse vleermuis. De bebouwing bij de sluizen is niet geschikt voor gebouwbewonende vleermuissoorten zoals de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger vanwege het ontbreken van spouwmuren, open stootvoegen en dakpannendaken. De brugkelders zijn ongeschikt voor soorten als de gewone grootoorvleermuis omdat deze ruimtes verlicht zijn.

De bomen op het terrein van de KVSS zijn geen onderdeel van essentieel foerageergebied en/of vliegroute voor vleermuizen. De bomen staan op een te klein oppervlak om twee belangrijke gebieden te verbinden en een vliegroute te vormen. Vleermuizen kunnen rond de bomen foerageren er is echter voldoende uitwijkmogelijkheid naar bijvoorbeeld de woonwijken rondom het havengebied. De sluizen (KVSS en BVS) en het kanaal zijn mogelijk geschikt als foerageergebied en/of vliegroute van onder andere de meervleermuis, watervleermuis en ruige dwergvleermuis. De geplande werkzaamheden aan de sluizen hebben mogelijk een negatief effect op foerageergebieden en/of vliegroutes van vleermuizen. Nader onderzoek naar foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen is daarom noodzakelijk. Deze wordt uitgevoerd op het moment dat het concrete ontwerp gestalte krijgt.

Zoogdieren

Voor de soorten haas, konijn, vos en egel geldt een vrijstelling (i.c.m. een meldplicht) in de provincie Noord-Holland. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Het plangebied is door het ontbreken van kleinschalig natuurlandschap met schuilmogelijkheden geen geschikt habitat voor kleine marterachtigen. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. De werkzaamheden aan de sluizen hebben geen effect op het leefgebied van de gewone en grijze zeehond. Deze twee soorten zijn te vinden in het kanaal De Nieuwe Diep tot aan de KVSS. Er is één zeehond die in de zomer zich rond de KVSS bevind (soort onbekend). De bouwgeluiden en trillingen hebben mogelijk effect op het leefmilieu van de zoogdieren in de haven. De haven betreft echter geen primair/essentieel leefgebied van de bruinvis, bultrug, gewone- en/of grijze zeehond. In geval van heiwerkzaamheden dient een zogenoemde zachte start toegepast te worden bij het heien van iedere paal of iedere keer dat de heihamer opnieuw in bedrijf gaat. Er wordt dan gestart met een laag vermogen dat geleidelijk toeneemt. Hierdoor krijgen de aanwezige zeezoogdieren de mogelijkheid het gebied te ontvluchten. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. De zorgplicht blijft te allen tijde van kracht.

Vogels

De werkzaamheden hebben bij de KVSS geen effect op nesten en/of rustplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten en/of rustplaatsen. Er zijn drie oude nesten op het terrein aangetroffen, deze zijn niet in gebruik. Alle in Nederland broedende vogels zijn tijdens het broeden beschermd. Wanneer tijdens het broedseizoen gewerkt wordt, wordt eerst een broedvogelcontrole uitgevoerd. Nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten en/of rustplaatsen is niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. De zorgplicht blijft te allen tijde van kracht.

Op het terrein rondom de BVS zijn geen beschermde nesten en/of rustplaatsen aangetroffen. Wanneer er werkzaamheden aan het potentieel geschikte gebouw (buiten het plangebied) uitgevoerd gaan worden dient er eerst nader effecten onderzoek plaats te vinden voor de zwarte roodstaart. De zwarte roodstaart is een categorie 5 broedvogel wat betekent dat ze honkvaste broeders zijn maar voldoende flexibel om te broeden op andere locaties. Hiervoor dient richting uitvoering van de werkzaamheden een inventarisatie uitgevoerd te worden naar waar de zwarte roodstaart broed en of er geschikte nestlocaties in de buurt zijn. Nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten en/of rustplaatsen in het plangebied is niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. De zorgplicht blijft te allen tijde van kracht.

Amfibieën en reptielen

Vanwege het ontbreken van geschikt habitat kan de aanwezigheid van beschermde soorten zowel bij de KVSS als bij de BVS worden uitgesloten. Nader onderzoek naar beschermde reptielen en amfibieën is niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Voor algemene soorten is de zorgplicht van kracht.

Vissen

De werkzaamheden hebben geen negatief effect op beschermde soorten. Nader onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk en een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Wel blijft de zorgplicht te allen tijden van kracht. De bouwgeluiden en trillingen hebben mogelijk effect op het leefmilieu van de vissen rondom de sluizen. In geval van heiwerkzaamheden dient een zogenoemde zachte start toegepast te worden bij het heien van iedere paal of iedere keer dat de heihamer opnieuw in bedrijf gaat. Er wordt dan gestart met een laag vermogen dat geleidelijk toeneemt. Hierdoor krijgen de aanwezige vissen de mogelijkheid het gebied te ontvluchten.

In het gemaal naast de KVSS is een vispassage aanwezig die de haven verbindt met het Noordhollandsch Kanaal. In de BVS is eveneens een vispassage aangebracht als onderdeel van de werkzaamheden aan de sluis. Deze vispassage verbindt de jachthaven met het Noordhollandsch Kanaal. De verlengingswerkzaamheden van de BVS zullen de vispassage tijdelijk buiten werking stellen. Na het verlengen van de sluis zal ook de vispassage verlengd zijn. De vispassage in het gemaal blijft onaangetast. Het tijdelijk weer buiten werking stellen van deze vispassage zal geen negatieve gevolgen hebben voor de migratie van vissen gezien de vispassage in het gemaal in gebruik blijft. Door de werkzaamheden aan de sluizen niet gelijktijdig uit te voeren blijft er altijd een vispassage toegankelijk.

Ongewervelden

De kommavlinder, grote parelmoervlinder en duinparelmoervlinder komen voor in duingebieden, schrale en open graslanden en heidegebieden. Deze habitatten ontbreken in en nabij het plangebied. Het voorkomen van deze soorten kan worden uitgesloten. Nader onderzoek naar het voorkomen van beschermde ongewervelden is niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Algemene water ongewervelden kunnen voorkomen in het plangebied. De zorgplicht blijft te allen tijde van kracht.

Wet natuurbescherming gebiedsbescherming:

Natura 2000-gebieden
Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat de duurzame instandhouding van soorten en habitats binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor natuurlijke habitats en/of soorten. Dit kunnen behoudsdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich al op het gewenste niveau (kwalitatief en kwantitatief) bevinden of uitbreidings- respectievelijk verbeterdoelstellingen voor habitats en leefgebieden van soorten die zich nog niet op het gewenste niveau bevinden.

Om dit toetsbaar te maken, kent de Wnb een goedkeuringsvereiste voor plannen die significante gevolgen voor de betreffende gebieden kunnen hebben (artikel 2.7, eerste lid, Wnb), en een vergunningplicht voor projecten die (significant) negatieve gevolgen voor de betreffende gebieden kunnen hebben (artikel 2.7, tweede lid, Wnb). De goedkeuring of de vergunning wordt alleen verleend wanneer voldoende zeker is dat de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende Natura 2000-gebied niet in het geding zijn.

Indien uit de AERIUS berekeningen blijkt dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jr), is voor het onderdeel stikstofdepositie geen vergunningplicht Wnb. Indien uit de AERIUS-berekening blijkt dat er sprake is van een toename van de stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jr), dan is er meestal wel een vergunningplicht Wnb. Een Wnb-vergunning kan in de volgende situaties worden verleend:

  • na intern salderen is de toename van de stikstofdepositie = 0,00 mol N/ha/jr.;
  • uit een ecologische beoordeling blijkt dat significante negatieve effecten in de betreffende Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten;
  • in het stikstofregistratiesysteem is voldoende depositieruimte beschikbaar om de effecten van het project te salderen;
  • uit een passende beoordeling, eventueel inclusief extern salderen, blijkt dat er geen 'nadelige gevolgen zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden;
  • na het succesvol doorlopen van de ADC-toets2.

In of in de nabijheid van het plangebied zijn verschillende Natura 2000-gebieden gelegen. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ’Waddenzee’ ligt de bebouwing van de Maritieme Haven. Geluid en beweging die met de werkzaamheden gepaard gaat reikt hooguit enkele honderden meters ver. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten van geluid en beweging op de instandhoudingsdoelstellingen en hoogwatervluchtplaatsen uitgesloten. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, evenmin veroorzaakt het versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging, verdroging, verstoring door verlichting, verstoring door mechanische effecten.

De voorgenomen werkzaamheden hebben mogelijk wel effect op beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Om dit effect in beeld te krijgen, is een AERIUS-berekening met bijhorende ecologische beoordeling uitgevoerd.

Uit de stikstofberekeningen is gebleken dat er in de Natura 2000-gebieden Duinen Den Helder-Callantsoog, Waddenzee, Duinen Lage Land Texel, Zwanenwater & Pettemerduinen en Duinen Vlieland sprake is van een tijdelijke toename aan stikstofdepositie van >0,00 mol N/ha/jr (afbeelding 4.3). Deze gebieden liggen op respectievelijk 2,5, 1,5, 4,5, 14,5 en 34 kilometer afstand van het plangebied. Er is geen sprake van een toename aan stikstofdepositie in andere Natura 2000-gebieden ten gevolge van de aanpassingen aan de KVSS en de BVS en de tijdelijk ingestelde omvaarroute. Er is geen sprake van een permanente toename op een Natura 2000-gebied, dus is enkel het tijdelijke effect beoordeeld.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0011.png"

Afbeelding 4.4: De reikwijdte en mate van de projectgebonden stikstofdepositie op de nabij het project gelegen Natura 2000-gebieden.

Het verrichte onderzoek heeft tot doel duidelijkheid te geven of projectgebonden toenames aan stikstofdepositie significante gevolgen kunnen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Dit is beoordeeld aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen van de bovengenoemde gebieden. De beoordeling is uitgevoerd aan de hand van de volgende vragen:

  • Wat is de kritische depositiewaarde van het habitat (KDW)?
  • Wat is de maximale totale depositie op het habitat?
  • Hoe groot is het maximale projecteffect?
  • Wat is de huidige kwaliteit van het habitat?
  • Vormt stikstofdepositie een knelpunt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling?

Langdurige overschrijding van de kritische depositiewaarden kunnen negatieve gevolgen hebben voor kwaliteit en oppervlakte van habitattypen. Dit geldt niet voor een kleine tijdelijke stikstofdepositietoename. Tijdelijke projecteffecten van enkele honderdsten of tienden van molen per hectare hebben zeker geen meetbare of waarneembare ecologische effecten op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Voor dergelijke kleine tijdelijke stikstoftoenames zijn significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden eigenlijk op voorhand uit te sluiten. Voor tijdelijke projecten met een kleine toename van de depositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jr over een periode van 2 jaar of een equivalent daarvan in de aanlegfase kan ook vanuit de spreiding van mobiele werktuigen beredeneerd worden dat negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitats op voorhand kunnen worden uitgesloten.

In de ecologische beoordeling is uitgegaan van mogelijke cumulatieve effecten van stikstof op habitattypen en/of leefgebieden binnen een Natura 2000-gebied. In voornoemde Natura 2000-gebieden is sprake van een toename aan stikstofdepositie (>0,00 mol N/ha/jr). Wanneer het habitattype of leefgebied geen (nadere) overschrijding heeft van de KDW, of wanneer stikstofdepositie geen knelpunt vormt, dan is geconcludeerd dat er op zichzelf, als ook in cumulatie geen sprake kan zijn van significante gevolgen. Wanneer het plan/project op zichzelf niet leidt tot significante gevolgen, maar wanneer er wel een overschrijding is van de KDW, is aan de hand van de huidige staat van instandhouding, de kwaliteit, bestaand beheer, geëffectueerde maatregelen en/of trend beoordeeld of er in cumulatie met andere plannen/projecten sprake kan zijn van significante gevolgen.

Conclusies uit het onderzoek en betekenis voor het bestemmingsplan
Significant negatieve gevolgen van het geplande project voor de renovatie van de KVSS en BVS kunnen worden uitgesloten voor de Natura 2000-gebieden Duinen Den Helder-Callantsoog, Waddenzee, Duinen Lage Land Texel, Zwanenwater & Pettemerduinen en Duinen Vlieland. Het project zorgt enkel voor een tijdelijke, zeer geringe toename aan depositie van maximaal 0,06 mol N/ha/jr op enkele aanwezige en stikstofgevoelige habitattypen.

Er zijn binnen zowel de voornoemde Natura 2000-gebieden geen zodanige omstandigheden dat een geringe tijdelijke toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,06 mol N/ha/jr kan leiden tot een ecologisch aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van de stikstofgevoelige habitattypen. De projectgebonden toename aan stikstofdepositie staat niet in de weg aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en/of kwalificerende soorten binnen de Natura 2000-gebieden Duinen Den Helder-Callantsoog, Waddenzee, Duinen Lage Land Texel, Zwanenwater & Pettemerduinen en Duinen Vlieland en vormt daarmee geen belemmering in de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Voorts geldt dat per 1 juli 2021 de Stikstofwet van kracht is geworden. Als gevolg daarvan worden bouw- en sloopwerkzaamheden en werkzaamheden voor het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk vrijgesteld van natuurvergunningsplicht voor het aspect stikstofdepositie. De vrijstelling geldt voor tijdelijke stikstofemissies en niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase. Derhalve is het voornemen niet vergunningplichtig in het kader van de Wnb en wordt het project uitvoerbaar geacht.

Provinciaal beleid

Natuurnetwerk Nederland: de KVSS en de BVS liggen niet binnen de begrenzing van het NNN. Er zijn geen negatieve effecten op het NNN als gevolg van het bestemmingsplan. Tevens worden geen effecten verwacht op gebieden met natuurwaarden, die geen deel uitmaken van het NNN.

Gebieden met natuurwaarden buiten het NNN: het bestemmingsplan heeft geen effect op beschermde gebieden met natuurwaarden buiten het NNN gelegen. Er is geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een “nee, tenzij-toets”.

4.5 Water

4.5.1 Watertoets

Algemeen

Het is verplicht plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening te toetsen op waterhuishoudkundige effecten. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrije aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater vallen onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit), worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het initiatief voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

Met de Watertoets heeft vroegtijdige afstemming plaatsgevonden met HHNK. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 10. Tevens is onderzoek gedaan naar de zoutindringing als gevolg van de renovatie van de KVSS, zie Bijlage 11.

Beleidskader en regelgeving

Relevante beleidskaders en regelgeving op het gebied van de waterhuishouding zijn het de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterwet, Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, Wet gemeentelijke Watertaken en het Nationaal Bestuursakkoord Water.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij de initiatiefnemer en het waterschap.

Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.

Het beleid van Hoogheemraadschap HHNK is verwoord in verschillende documenten. Op grote lijnen komt het erop neer dat gestreefd wordt naar een robuust watersysteem en een doelmatig waterbeheer. Voor een doelmatig waterbeheer worden eisen aan de inrichting en het beheer gesteld voor het watersysteem. Daarbij is onderscheid gemaakt in strategische plannen, tactische plannen en operationele plannen.

4.5.1.1 Conclusie watertoets Koopvaardersschutsluis

Primaire kerende functie

De watertoets toont aan dat de primaire kerende functie van de kunstwerken moet worden gehandhaafd. Deze wordt nu vervuld door de KVSS en de ZDS. Tijdens de werkzaamheden bij de KVSS blijft de kerende functie in tact door toepassing van een bouwkuipwand. Indien voor de bouwkuipwand dezelfde hoogte wordt aangehouden als van de sluiswand, ontstaat een vergelijkbare veiligheidssituatie.

Dempen (bouwfase en eindsituatie)

Het tijdelijk dempen van het kanaal aan de zeezijde voor het maken van een bouwkuipwand en de definitieve demping om de verlenging van de KVSS mogelijk te maken, hebben geen invloed op de bergingscapaciteit van het (zoet)watersysteem. Hiervoor behoeft dan ook geen compenserend water gegraven te worden.

Zoutindringing

Door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is aangegeven dat zowel in de tijdelijke situatie (gedurende de omvaarroute via de BVS), als in de definitieve situatie (met een tot schutsluis omgebouwde BVS en de verlengde KVSS) geen sprake mag zijn van een toename van de zoutindringing. Doordat er in de definitieve situatie sprake is van twee schutsluizen, wordt minder efficiënt geschut, omdat het aantal schuttingen altijd hoger is dan bij één sluis. Op basis van de zoutindringingsanalyse, inclusief SIVAK-berekeningen naar het aantal schuttingen, wordt geconcludeerd dat zowel bij de tijdelijke situatie als in de definitieve situatie de zoutindringing niet toeneemt. Dit is echter alleen haalbaar wanneer het schutregime van de BVS aangepast wordt. Zie paragraaf 4.5.1.2. Om het volume zout water te verminderen, dient het aantal schuttingen in de toekomstige (uiteindelijke) situatie te worden gereduceerd. Omdat de beroepsvaart door de KVSS prioriteit heeft, is gekozen om alleen de recreatievaart door de BVS op dat punt minder te faciliteren.

Grondwater

Er worden door de werkzaamheden en het veranderde operationele gebruik geen veranderingen verwacht in de grondwatersituatie.

Beheer en onderhoud oppervlaktewater

De beheer- en onderhoudssituatie verandert niet.

Betekenis voor het project

Uit de watertoets volgen geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Tijdens de werkzaamheden bij de KVSS blijft de kerende functie van de KVSS, door toepassing van een bouwkuipwand met een zelfde hoogte als de sluiswand van de KVSS, in tact. Het bestemmingsplan is in relatie tot waterhuishouding uitvoerbaar.

4.5.1.2 Conclusie watertoets Boerenverdrietsluis

Primaire kerende functie

De watertoets toont aan dat de primaire kerende functie van de kunstwerken moet worden gehandhaafd. Deze wordt nu vervuld door de KVSS en de ZDS. De BVS heeft geen kerende functie.

Dempen (bouwfase en eindsituatie)

Het versmallen van de kolk van de BVS heeft een demping van de watergang tot gevolg. Een mogelijke compensatie is afhankelijk van het uiteindelijke sluisontwerp en zal, na overleg met het hoogheemraadschap, in een watervergunning worden vastgelegd.

Zoutindringing

In de verschillende fasen van het project (bouwfase KVSS, alle scheepvaart via BVS; in de operationele fase alleen recreatievaart door de BVS) is sprake van een verschillende mate van zoutindringing. Op basis van de zoutindringingsanalyse en de SIVAK-berekeningen naar het aantal schuttingen, kan worden geconcludeerd dat zowel bij de tijdelijke situatie als in de definitieve situatie de zoutindringing niet toeneemt, mits het schutregime van de BVS aangepast wordt en geen recreatievaart via de KVSS geschut wordt. Er wordt enkel geschut wanneer de minimale bezetting van de sluisruimte 40% is. Voorts dient de recreatievaart (minimaal 60%) zich vooraf telefonisch of via de marifoon aan te melden bij de sluiswachter. Het is gebruikelijk dat schepen zich aanmelden voor een sluis door middel van een marifoon of telefoon, zo moeten buiten het zomerseizoen alle schepen zich nu al aanmelden voor de Zeedoksluis. Dit regime wordt uitvoerbaar geacht. In de winterperiode kan de bezettingsgraad tijdens schutten lager zijn, omdat in de winterperiode sprake is van een grotere afvoer van neerslagoverschot en de zoutindringing dus beperkter is. Door continue metingen van het zoutgehalte bij de Kooybrug wordt, indien met spuien het evenwicht niet meer kan worden geborgd, zo nodig het schutregime van de BVS en in de definitieve situatie ook via de KVSS, zoals nu het geval, is bijgesteld.

Indringing brakwater bij schutten

Aanvullende maatregelen om indringing van brak water te voorkomen, worden niet noodzakelijk geacht, aangezien het gebied 'Binnen de Linie' reeds brak is en eventuele extra verbrakking niet tot problemen leidt.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Uit de watertoets volgen geen negatieve effecten op de waterhuishouding bij de BVS. Het bestemmingsplan is in relatie tot waterhuishouding uitvoerbaar.

4.6 Verkeer

4.6.1 Nautisch verkeer

Algemeen

Er is onderzoek verricht naar het instellen van een omvaarroute ten tijde van de werkzaamheden aan de KVVS. Deze route loopt via de ZDS, jachthaven Willemsoord, de BVS (na ombouw van keersluis naar schutssluis) en de Van Kinsbergenbrug. Het uitgangspunt is dat in de definitieve situatie, na aanpassing van de KVSS, de recreatievaart van de BVS gebruik kan blijven maken. De vaarroutes zijn aangegeven in afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0012.png"

Afbeelding 4.5. Vaarroutes scheepvaart

Met het SIVAK-model is een nautisch verkeersonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 12. Hierin is onderzocht wat de passeertijd is van bovenstaande routes en wat de gevolgen zijn voor de openingstijden van bruggen (in zowel de tijdelijke als de permanente situatie). Parallel aan het nautisch verkeersonderzoek is een onderzoek uitgevoerd naar de wegverkeerseffecten van de omvaarroute en naar eventuele oplossingsrichtingen. Bij dit onderzoek zijn de brugopeningen gehanteerd die voortkomen uit het nautisch verkeersonderzoek. In het verkeersonderzoek is vervolgens nagegaan wat de impact is van het aantal brugopeningen en de duur ervan op het verkeer en de doorstroming van het wegverkeer door Den Helder. Dit onderzoek wordt in paragraaf 4.6.2 toegelicht.

Resultaten

Door het instellen van een omvaarroute tijdens de renovatie van de KVSS, wordt in de BVS een doorgang gecreëerd voor zowel beroeps- als recreatievaart. In een normale situatie (reguliere week) heeft de beroepsvaart gemiddeld 54 minuten nodig om de KVSS en de Vice Admiraal Moormanbrug te passeren. Dit wordt in de omvaarroute 164 minuten voor het passeren van de ZDS, de BVS en de Van Kinsbergenbrug. De vertraging is eveneens toe te schrijven aan een nauwere doorvaart, waardoor er op de vaarwegvakken niet gepasseerd mag worden door beroepsvaart.

Ook voor de recreatievaart wordt de omvaarroute langer. Aangezien recreatievaart elkaar op de vaarwegvakken wel kunnen passeren, bedraagt voor hen de vertraging gedurende een reguliere week 45 minuten.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden de verkeersstromen gescheiden; de recreatievaart via de BVS en ZDS naar het Nieuwe Diep en de beroepsvaart via de KVSS naar het Nieuwe Diep. Dit heeft een positief effect op de beroepsvaart: deze wint gemiddeld ± 6 minuten ten opzichte van de huidige situatie in de reguliere week. Voor de recreatievaart valt deze keuze nadeliger uit. Zij krijgt te maken met een vertraging van gemiddeld ± 15 minuten. De langere duur van de recreatievaart is te wijten aan het passeren van meer objecten, namelijk: de Van Kinsbergenbrug, BVS, ZDS en Zeedoksluisbrug. Als gevolg van de aanpassingen die benodigd zijn om zoutindringing te beperken, neemt de doorvaartijd in de definitieve situatie voor recreatievaart via de BVS met circa 20 minuten toe, waarmee de totale doorvaartijd 35 minuten langer wordt dan in de huidige situatie. De vertraging wordt voornamelijk veroorzaakt door een langere gemiddelde wachttijd voor de BVS. Voor de tijdelijke situatie wordt eenzelfde effect verwacht als gevolg van de aanpassingen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het nautisch verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De extra vertragingen die ontstaan voor het passeren van de BVS als gevolg van een toename van te passeren sluizen, bruggen en de aanpassing van schuttijden hebben in de toekomstige situatie geen negatief effect voor de beroepsvaart. Voor de recreatievaart neemt de totale doorvaartijd met circa 35 minuten toe. Dit wordt als acceptabel beschouwd.

4.6.2 Wegverkeer

Zoals beschreven onder paragraaf 4.6.1, is met een verkeersmodel de mate van hinder voor het auto en vrachtverkeer onderzocht als gevolg van de drie ingestelde situaties uit figuur 4.4. Het onderzoek is als Bijlage 13 opgenomen bij deze toelichting.

Resultaten alternatieve vaarroute
De N250 is een drukke verbinding tussen de N99, N9 en de TESO veerhaven. In perioden met grote toe- en afstroom van recreatief verkeer richting en vanaf TESO, is sprake van een 'veerbootproblematiek' en een bereikbaarheidsprobleem voor Den Helder.

Het onderzoek toont aan dat door de alternatieve vaarroute die tijdens de renovatie van de KVSS ingesteld is via de BVS, meer vertraging ontstaat op de N250. De verwachting is dat dit zich vooral voordoet op de traditioneel 'drukke' momenten zoals een zomerdag en een vrijdagmiddag voor Pinksteren of Pasen. De toe- en afstroom van en naar TESO zorgt op die momenten voor veel extra verkeer op de N250. Dit extra verkeer, samen met de extra openingen van de Van Kinsbergenbrug, kunnen bijdragen aan een extra vertraging die kan oplopen tot gemiddeld 30 minuten, met een maximale vertraging van één uur. De meeste vertraging wordt waargenomen op de rijrichting van zuid naar noord.

Voor de reguliere werkdagen is onderzoek gedaan naar de ochtend- en de avondspitsperiode. Hieruit blijkt dat er wegennet voldoende restcapaciteit kent om de extra brugopeningen op te kunnen vangen. Weliswaar kan tijdens een brugopening de rijtijd met enkele minuten oplopen, de gemiddelde rijtijd in de spitsperiode neemt toe met maximaal twee minuten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BP17058-ONT1_0013.png"

Afbeelding 4.6: tabel gemiddelde vertragingen in minuten N250

De wachtrijen vanuit het havengebied (Nieuwe Diep) tot aan de N250 nemen eveneens toe. Het verkeer vanuit de haven ondervindt potentieel extra hinder van de extra openingen van de Van Kinsbergenbrug. Toename van de vertraging is met name te verwachten in de drukke perioden (vrijdagmiddag en zomerdagen). De extra vertraging loopt op met 7 minuten tot gemiddeld 10 minuten.

Resultaten eindsituatie
Tijdens drukke dagen met veel recreatieverkeer (zowel op de weg als op het water), heeft de wijziging van de vaarroute van de recreatievaart door de BVS tot gevolg dat de doorstroming op de N250 verslechtert. De gemiddelde vertraging kan hierdoor toenemen met ruim 10 minuten tot gemiddeld 26 minuten in de meest drukke periode (vrijdag voor Pinksteren). In de spitsperioden op reguliere werkdagen is het verschil in vertraging door de gewijzigde vaarroutes echter nauwelijks merkbaar.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt de verlenging van de KVSS mogelijk ten behoeve van de beroepsvaart. Daarnaast wordt de BVS geschikt gemaakt om de recreatievaart te schutten. Hiermee ontstaat een knip tussen recreatie- en beroepsvaart in de definitieve situatie. Na ingebruikname van de aangepaste BVS is het de verwachting dat het wegverkeer op aanwijsbare momenten hinder ondervindt als gevolg van extra brugopeningen van de Van Kinsbergenbrug en Zeedoksluisbrug. Deze pieken doen zich met name voor in zomerdagen en met Pinksteren. Op reguliere werkdagen ondervindt het verkeer nauwelijks hinder.

De pieken in de verkeersbelasting zijn te ondervangen met adequaat verkeersmanagement, zoals het instellen van een omleidingsroute voor wegverkeer en het invoeren van bloktijden voor het scheepvaartverkeer. Voorts worden de renovatiewerkzaamheden aan de KVSS buiten de traditioneel drukke dagen uitgevoerd (najaar en winter) waarmee de omvaarroute nauwelijks tot extra hinder leidt. In samenspraak met de provincie onderzoekt Port of Den Helder welke maatregelen het meest haalbaar zijn en welke het beste resultaat opleveren.

Met extra verkeersmanagement maatregelen (zoals hiervoor benoemd) kunnen de effecten verder beperkt worden. Dit beschouwend, is geen sprake van een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Geluid

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) dient ter bescherming van geluidsgevoelige functies tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Woningen zijn geluidsgevoelige functies en worden beschermd door middel van zonering, waarvan de meting plaatsvindt op de gevel van het gebouw. De Wgh kent voor woningen een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van twee bestaande sluizen. Door het openstellen van de BVS voor recreatievaart in de definitieve situatie, wordt recreatievaart gescheiden van beroepsvaart. Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van het gezoneerd industrieterrein 'Haven den Helder'. Het bestemmingsplan maakt geen reconstructie van wegen mogelijk en er worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten en nieuwe geluidsbronnen mogelijk gemaakt waardoor geen akoestisch onderzoek benodigd is.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wgh.

4.8 Luchtkwaliteit

Kader
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de
buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu
moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De
meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor andere in de Wm genoemde
stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen.


Betekenis voor het bestemmingsplan

Wat luchtkwaliteit betreft zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De beoogde ontwikkeling valt niet onder een van bovengenoemde categorieën. De achtergrondwaarden van stoffen waaraan getoetst wordt in het kader van luchtkwaliteit (NO2, stikstofdioxide; Pm10, fijnstof ; Pm2,5) liggen in Den Helder en omgeving ruim onder de grenswaarden. Voor stikstofdioxide en fijnstof (Pm10) geldt een grenswaarde van 40 µgr/m3. Voor ultra fijnstof Pm2,5 geldt een grenswaarde van 25 µgr/m3. Volgens de Atlas van de leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) liggen de actuele concentraties van NO2 en Pm10 in het plangebied achtereenvolgens op de 25 µgr/m3 en op 4.7 µgr/m3 (d.d. 12 november 2019). Voor Pm2,5 zijn alleen de concentraties uit 2017 beschikbaar. Toen gold een achtergrondwaarde van 9.1 µgr/m3.

Met het oog op het verschil tussen de grenswaarden van bovengenoemde categorieën stoffen en de achtergrond waarden, kan worden gesteld dat de omvaarroute en de uiteindelijke aanpassingen aan de sluis naar verwachting niet zullen leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Ter plaatse van de huidige KVSS, waar zowel de beroepsvaart als de recreatievaart gebruik van maakt, is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden. Gedurende de renovatie van de KVSS verplaatsen beide categorieën scheepvaart naar de BVS. De verwachting is dat de grenswaarden dan nog altijd niet gehaald worden. In de definitieve fase worden de stromen weer gescheiden, waarbij de recreatievaart gebruik maakt van de BVS en de beroepsvaart van de KVSS. Uitgaande dat het aantal vaarbewegingen niet exponentieel toeneemt, worden op beide locaties met de nieuwe vaarstromen de grenswaarden bij lange na niet gehaald. Vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en er zijn dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De ontwikkeling ziet niet op het realiseren van een risicobron of een risicogevoelig object. Het is momenteel al toegestaan om kegelschepen (gevaarlijke stoffen) via de BVS en de KVSS te transporteren. De gemeente Den Helder heeft al in een eerder stadium geconcludeerd dat dit risico aanvaardbaar is met het vaststellen van de vigerende bestemmingsplannen. Op het gebied van externe veiligheid zijn er zodoende geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Kader

In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een Quickscan NGE uitgevoerd voor beide sluizen, zie ook Bijlage 14. Voor de BVS is een aanvullend onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 15, Bijlage 16, Bijlage 17. Voor de KVSS is dit aanvullend onderzoek niet noodzakelijk gebleken, omdat de kans dat hier niet gesprongen explosieven aangetroffen worden, als nihil beschouwd kan worden. De sluis is immers na-oorlogs in open ontgraving uitgevoerd.

Resultaten vervolg onderzoek

De kans dat bij de werkzaamheden in het plangebied van de BVS een explosief wordt aangetroffen is zeer gering. Middels een studie van naoorlogse ontwikkelingen is een deel van het op afwerpmunitie verdachte gebied verkleind. Door de bestudering van de naoorlogse ontwikkelingen is vastgesteld dat in delen van het onderzoeksgebied vermoedelijk geen afwerpmunitie meer aanwezig is. Het geeft echter geen volledig uitsluitsel over het wel of niet voorkomen van NGE in het plangebied. Tijdens de uitvoering van het werk is hier aandacht voor.

Betekenis voor het bestemmingsplan

NGE vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geeft aan of voor een project een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing is. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in de C-lijst van het Besluit m.e.r. geldt de zogenoemde m.e.r.-plicht. Deze activiteiten worden gekenmerkt door het feit dat zij over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt de zogenoemde m.e.r.-beoordelingsplicht. Voor deze activiteiten geldt dat zij, afhankelijk van de omstandigheden, nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

De aanpassing van beide sluizen betreft de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg” uit categorie C3 en D.3.1 van het Besluit m.e.r.. Daarnaast geldt voor de Koopvaardersschutsluis aanvullend dat deze onderdeel is van de primaire waterkering, waardoor ook activiteit D.3.2 van toepassing is. Uit de bijlage van het Besluit m.e.r. volgt dat de vaststelling van een bestemmingsplan een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit is. De m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te bepalen of er bij de voorgenomen activiteit (aanpassing KVSS en BVS) mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De benodigde informatie om het m.e.r.-beoordelingsbesluit te kunnen nemen is samengevoegd in een aanmeldingsnotitie. Zie hiervoor Bijlage 18. In deze aanmeldingsnotitie is op objectieve wijze de informatie verzameld en gepresenteerd die voor deze afweging noodzakelijk is. Op basis van deze informatie heeft het bevoegd gezag (gemeente Den Helder) besloten dat een uitgebreide m.e.r-procedure niet noodzakelijk is [toevoegen verwijzing besluit college].

Betekenis voor het bestemmingsplan

Uit de effectbeschrijving, zoals opgenomen in de aanmeldingsnotitie en het m.e.r.-beoordelingsbesluit, blijkt dat de beoogde aanpassingen niet leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Daarom is er geen sprake van een noodzaak tot het uitvoeren van een uitgebreide m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke ontwikkeling juridisch is vertaald in dit bestemmingsplan. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding. De regels vormen het juridisch instrumentarium voor wat betreft het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft de functie van visualisering van de bestemmingen en aanduidingen die in de regels worden benoemd.

5.2 Verbeelding

De verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan geeft de bestemmingen en aanduidingen van de gronden aan. Deze bestemmingen corresponderen met de artikelen in de regels, zoals beschreven in paragraaf 5.3. Op de verbeelding staan de symbolen en maatvoeringen waarbij in de planregels is opgenomen wat de mogelijkheden en beperkingen zijn.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

• Hoofdstuk 1 – Inleidende regels;

• Hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels;

• Hoofdstuk 3 – Algemene regels;

• Hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

Hoofdstuk 1 – Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat de inleidende bepalingen van de regels en onderstaande artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

Artikel 1: Begrippen
Dit artikel geeft de betekenis aan van in de regels voorkomende begrippen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Voor een aantal begrippen zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven definitiebepalingen gebruikt.

Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan op welke wijze de berekening van maten plaatsvindt.


Hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder bestemmingsvlak op de verbeelding, bevat hoofdstuk 2 een regeling. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
• bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);

• bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);

• eventuele nadere eisen die het college van burgemeester en wethouders aan de bebouwing kan stellen;

• eventuele afwijking van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);

• eventuele specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);

• eventuele afwijking van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels).


Hoofdstuk 3 – Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

Artikel 4: Anti-dubbeltelregeling
Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan er wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat.

Artikel 5: Overige regels - van toepassing verklaring
Voor zover de dubbelbestemming uit het onderhavig bestemmingsplan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen blijven de regels van die bestemmingen van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemming uit het onderhavig bestemmingsplan prevaleert boven de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat de overgangs en slotregels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

Artikel 6: Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond en was toegestaan bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor overgangsrecht van bouwwerken en artikel 3.2.2 Bro stelt regels voor overgangsrecht van gebruik.

Artikel 7: Slotregels
Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Koopvaardersschutsluis en Boerenverdrietsluis 2021.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wro verplicht dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de initiatiefnemer redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.

In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de initiatiefnemer verplicht is om, voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn deze categorieën van bouwplannen opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen de genoemde categorieën. Een exploitatieplan is niet benodigd.

De kosten voor de beoogde ontwikkeling komen in dit geval volledig voor rekening van de initiatiefnemer, zijnde de Provincie Noord-Holland. Daarmee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke en procedurele uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden met het bestemmingsplan, dienen te zijn voorgelegd aan belanghebbenden. Dit kunnen zowel (overheids)instanties als burgers en private partijen zijn.

6.2.1 Vooroverleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, pleegt daarbij conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende partijen. In Bijlage 19 is de nota van vooroverleg reacties opgenomen, met daarin een samenvatting van de ingestuurde reacties en de wijze waarop de reactie heeft geleid tot wijzigingen in onderhavig bestemmingsplan.

Het ontwerp van de partiële herziening van het bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden samengevat en beantwoord.