direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veegplan Den Helder 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.BPVEEG2023-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de afgelopen jaren heeft de gemeente Den Helder diverse bestemmingsplannen vastgesteld. De gemeente wil in een aantal bestemmingsplannen wijzigingen doorvoeren. Met voorliggend Parapluplan worden deze wijzigingen middels één (veeg)plan doorgevoerd in de diverse bestemmingsplannen. Het Veegplan regelt in hoofdlijn de volgende onderwerpen:

  • Nieuwe opslagunits op bedrijventerreinen: Naar aanleiding van de toenemende vraag naar opslagunits op bedrijventerreinen is hiervoor een regeling gewenst. Er is op regionaal niveau een strategie werklocaties vastgesteld met regionale afspraken over de bedrijventerreinen, waarin oplagunits een onderwerp zijn. Zo hebben de regiogemeenten afgesproken streng te zijn op het toestaan van opslagunits op bedrijventerreinen en zich in te zetten regels op te stellen die vastgelegd worden in de bestemmingsplannen.
  • Internetwinkels op bedrijventerreinen: De gemeentelijke Beleidsnotitie Internetwinkels en ondergeschikte detailhandel formuleert voorwaarden voor internetwinkels op bedrijventerreinen. Deze voorwaarden worden opgenomen in het bestemmingsplan, zodat internetwinkels op bedrijventerreinen onder voorwaarden bij recht mogelijk worden gemaakt.
  • Schuilstallen voor hobbyvee in het buitengebied: Er worden regels verwerkt om onder voorwaarden schuilstallen in het buitengebied te kunnen bouwen voor hobbyvee. De regels zijn gebaseerd op gemeentelijke beleidsregels voor schuilstallen in het buitengebied. De schuilstallen worden onder voorwaarden per binnenplanse omgevingsvergunning mogelijk gemaakt.
  • Kleine windturbines in het buitengebied: De gemeentelijke nota Beleidsvisie Kleine Windturbines en de Provinciale Omgevingsverordening van Noord-Holland stellen voorwaarden aan het bouwen van kleine windturbines in het buitengebied. Deze regeling wordt vastgelegd. De windturbines worden onder voorwaarden per binnenplanse omgevingsvergunning mogelijk gemaakt, waaronder de provinciale Handreiking windturbines.
  • Snippergroen: Door de jaren zijn een aantal kleine perceeltjes grond verkocht door de gemeente aan particulieren, oftewel snippergroen. Deze grondverkopen worden planologisch geborgd in het Veegplan.

Het Veegplan is een herziening van de plannen zoals die zijn opgesomd in artikel 1.4 van de regels.

1.2 Geldende bestemmingsplannen

Zoals gezegd, is het Veegplan een herziening van de plannen zoals die zijn opgesomd in artikel 1.4 van de regels. Voor wat betreft de onderwerpen opslagunits en internetwinkels op bedrijventerreinen worden de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen aangepast. Voor wat betreft de schuilstallen voor hobbyvee en de kleine windturbines worden de bestemmingsplannen voor het buitengebied aangevuld. Het snippergroen ligt verspreid over diverse bestemmingsplannen.

De overige veeg/parapluplannen die gelden in de gemeente Den Helder worden ook van toepassing verklaard:

  • Kamerverhuur, woningsplitsing en Bed&Breakfast 2021 (vastgesteld 2021-09-06);
  • Paraplubestemmingsplan Parkeren 2021 (vastgesteld 2021-09-27);
  • Paraplubestemmingsplan supermarkten (vastgesteld op 21 november 2022).

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de wijzigingen die het Veegplan doorvoert. Hoofdstuk 3 bespreekt het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 4 behandelt de juridische vormgeving van het Veegplan. Het laatste hoofdstuk 5 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Door te voeren wijzigingen

Het voorliggende Veegbestemmingsplan heeft het karakter van een zogenaamd paraplubestemmingsplan. Het Veegplan voert een vijftal wijzigingen door. De wijzigingen worden in de onderstaande paragrafen besproken. Allereerst behandelen de paragrafen de aanleiding en het eventuele beleid. Vervolgens worden de voorwaarden geformuleerd, waarin de uitgangspunten die al dan niet uit het beleid volgen worden opgesomd voor de toekomstige regeling. Tenslotte wordt onder het kopje 'Vertaling Veegplan' een en ander concreet uitgewerkt in planregels (hoe de wijziging redactioneel wordt vormgegeven in de regels en op de verbeelding van het Veegplan).

2.1 Opslagunits op bedrijventerreinen

2.1.1 Aanleiding, regionale Convenant en Staat van bedrijvenlijst

In de gemeente Den Helder is sprake van een toenemende vraag naar zogenaamde opslagunits op bedrijventerreinen. Dit blijkt uit bestudering van het aantal ontvangen aanvragen. De nadruk ligt hierbij op 'kleine' units. Het effect hiervan is dat bedrijfskavels worden volgebouwd met kleine eenheden. Dit leidt ertoe dat minder grond beschikbaar blijft voor grotere bedrijven die een grotere toegevoegde waarde voor de lokale economie hebben. De gemeente Den Helder heeft daarom samen met de gemeenten Hollands Kroon en Schagen (regiogemeenten), gemeente Texel (status aparte) en de provincie Noord-Holland het Convenant Werklocaties Kop van Noord-Holland 2022 ondertekend. Doel van het Convenant is om de regio, maar ook de andere regio’s in Noord-Holland Noord (Regio Alkmaar en Westfriesland), te stimuleren en te ondersteunen in het proces om te komen tot sterke regionale afspraken over de planning en afstemming van bedrijventerreinen. In het Convenant is over opslagunits het volgende opgenomen: "Regiogemeenten en Texel (Status Aparte) zijn streng in het toestaan van de ontwikkeling van bedrijfsverzamelgebouwen, garageboxen en opslagunits. Met ontwikkelaars worden privaatrechtelijk afspraken gemaakt dat zij van huurders of kopers een KvK-inschrijving eisen voor alle units onder de 50 m2 of publiekrechtelijk (door bijvoorbeeld minimale oppervlakte) in het bestemmings-/omgevingsplan." Naar aanleiding van de strategie en regionale afspraken worden opslagunits onder voorwaarden bij recht mogelijk gemaakt op bedrijventerreinen.

De huidige bestemmingsplannen hebben veelal een Staat van bedrijvenlijst. Hierin is opgenomen dat 'verhuur opslagruimte' is toegestaan. Vervolgens zijn geen nadere regels en/of regels over oppervlakte geformuleerd. Dit wil de gemeente aanpassen.

2.1.2 Voorwaarden opslagunits bedrijventerreinen

De volgende voorwaarden worden geformuleerd voor het bouwen van nieuwe opslagunits op bedrijventerreinen:

  • De oppervlakte van de opslagruimte bedraagt minimaal 100 m2.
  • De opslagunits zijn bedoeld voor (bedrijfsmatige) opslag van goederen in een gebouw of een gedeelte van een gebouw.
  • Het gebruik van opslagunits voor horeca is niet toegestaan.
2.1.3 Vertaling Veegplan

In het Veegplan wordt in de bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen de aanvullende regeling voor opslagunits verwerkt in de regels. Te weten: 'Bestemmingsplan Westoever 2011', 'Bestemmingsplan De Dogger Zuid-West 2010', 'Bestemmingsplan Kooypunt 2012' en 'DE SCHOOTEN 2012'. Specifiek de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein worden aangevuld. De verbeelding behoeft geen aanpassing.

Opslagunit wordt als volgt gedefinieerd: "gebouw of een gedeelte van een gebouw uitsluitend bedoeld voor het opslaan van goederen."

In de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein van deze bestemmingsplannen wordt in de bouwregels een nieuw lid toegevoegd:

Opslagunits

Voor het bouwen opslagunits gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de opslagunit bedraagt minimaal 100 m2.

In de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein van deze bestemmingsplannen wordt in de specifieke gebruiksregels een nieuw lid toegevoegd:

Opslagunits

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van opslagunits voor horeca.

2.2 Internetwinkels op bedrijventerreinen

2.2.1 Aanleiding en gemeentelijke beleidsnota

In 2021 is de gemeentelijke beleidsnotitie Internetwinkels en ondergeschikte detailhandel vastgesteld. In de afgelopen jaren heeft de verkoop van goederen via internet een grote vlucht genomen. Een vernieuwde, aangescherpte regulering is gewenst. De nota bevat voorwaarden voor internetdetailhandel op bedrijventerreinen die verwerkt zijn in dit Veegplan.

Er worden in deze nota vijf soorten internetwinkels onderscheiden:

  • 1. internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  • 2. internetwinkel met opslag- en verzendfunctie;
  • 3. internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;
  • 4. internetwinkel met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken;
  • 5. internetwinkel met uitsluitend afhaalmogelijkheid. Ook wel stand-alone pick-up-points genoemd.

In de huidige bestemmingsplannen wordt het begrip internetwinkel nu als volgt omschreven:

Een bedrijf, dat vanaf een perceel detailhandelsactiviteiten ontplooit welke louter via internet verlopen en geen ruimtelijke uitstraling heeft.

Onder dit begrip vallen:

  • internetwinkels waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  • internetwinkels met opslag- en verzendfunctie;

Aanvullend binnen de bestemming Bedrijf / Bedrijventerrein in sommige gevallen:

  • internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;

niet binnen dit begrip valt een internetwinkel met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken.

Internetwinkels op bedrijventerreinen

Voor het realiseren van een internetwinkel op een bedrijventerrein hanteert de gemeente Den Helder op grond van vorenstaande gegevens de navolgende beleidslijnen. Internetwinkels die geen ruimtelijke uitstraling hebben, passen in principe binnen de toepasselijke bedrijfsbestemmingen. Een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling heeft, past binnen de bestemming. De vestiging van een internetwinkel met een opslag- en verzendfunctie kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis, waaraan volgens de bestemmingsplanregels tot een bepaalde omvang onder voorwaarden kan worden meegewerkt. Dus soort 1 en 2, zoals genoemd in de beleidsnota, zijn momenteel geregeld in Den Helder via planregels. Aan de laatste drie vormen van internetwinkels wordt stedenbouwkundig en planologisch geen medewerking verleend. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandels-/winkelbestemming.

Internetwinkels hebben de laatste jaren een vlucht genomen. De gemeente ziet daarbij dat de afhaalmogelijkheid bij internetwinkels in sommige gevallen steeds grotere vormen aanneemt. Daarmee schuift de internetwinkel op in de richting van reguliere detailhandel. In de vorige gemeentelijke beleidsnotitie van 2013 was een internetwinkel met (beperkte) afhaalmogelijkheden toegestaan op bedrijventerreinen. Daarbij is echter het begrip “beperkt” niet nader omschreven.

Naast de afhaalpunten bij internetwinkels, vindt de laatste jaren ook een ontwikkeling plaats dat supermarkten ook solitaire afhaalpunten beginnen, waar de consument zijn via internet bestelde artikelen snel en makkelijk kan afhalen, zonder een winkelcentrum te bezoeken. Hierdoor is er weer een reden minder om een winkelcentrum te bezoeken, waardoor de aantrekkingskracht en omzet van de winkelcentra verminderen. Vrijwel alle supermarkten zijn bezig met het ontwikkelen van afhaalpunten, vaak in de supermarkt zelf (store-based), als op makkelijk bereikbare locaties langs doorgaande routes (stand-alone). De groei van stand-alone pick-up-points is tot nu toe echter beperkt en deze bevinden zich vaak nabij grootstedelijke locaties. De groei van de store-based pick-up-points heeft wel doorgezet. De trend verschuift echter naar thuisbezorgen. Het overgrote deel van de klanten dat online bestelt, laat de boodschappen ook thuis bezorgen.

In 2018 is de Regionale retailvisie Kop van Noord-Holland vastgesteld. Hierin is duidelijker omschreven hoe om te gaan met internetwinkels en ook de ontwikkeling van pick-up-points:

"De Regionale retailvisie Kop van Noord-Holland 2018 stuurt op ruimtelijke fysieke verschijningsvorm van retail. Het voornaamste onderscheid hierbij: kan de klant er komen of niet en vindt er verkoop plaats.

  • Als de klant er kan komen en kopen is (fysieke) vestiging in een regionaal of lokaal centrumgebied mogelijk. Dit om zoveel mogelijk publieksstromen te concentreren en combinatiebezoeken te stimuleren. Hierbij gaat het onder meer om winkels, concept-stores, pick-up-points, afhaalpunten en showrooms. In dit opzicht wordt deze vorm van detailhandel beschouwd als een (gewone) winkel. Vestiging buiten de winkelgebieden is dan niet aan de orde.
  • Als de klant er niet kan komen en niet kan kopen, zoals kantoorruimte of bedrijfsruimte voor opslag, dan is vanuit het retailbeleid vestiging op andere locaties mogelijk."

Dit komt erop neer dat internetwinkels met een (beperkte) afhaalmogelijkheid (zijnde soort 3) en ook pick-up-points (zijnde soort 5) niet zijn toegestaan op bedrijventerreinen.

2.2.2 Voorwaarden internetwinkel bedrijventerrein

Op basis van bovenstaande uitgangspunten, stelt de beleidsnota 2021 de volgende voorwaarden aan het uitoefenen van een internetwinkel:

  • De activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de gebruiker van het pand.
  • (Beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheden zijn niet toegestaan.
  • Parkeren op eigen terrein (voldoen aan de Nota Parkeernormen Den Helder 2017 – 2021).
  • Geen toonzaal (goederen kunnen niet ter plaatse worden bezichtigd).
  • Geen inloop of kijkdagen.

Voor de volledigheid: dit Veegplan ziet niet op het toevoegen dan wel wijzigen van regels met betrekking tot internetwinkels in of bij woningen. Dit laatste betreft namelijk (lichte) bedrijvigheid binnen de planologische woonbestemming (wat een ander vraagstuk is).

2.2.3 Vertaling Veegplan

In het Veegplan wordt in de bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen het beleid verwerkt in de regels. Te weten: 'Bestemmingsplan Westoever 2011', 'Bestemmingsplan De Dogger Zuid-West 2010', 'Bestemmingsplan Kooypunt 2012' en 'DE SCHOOTEN 2012'. Specifiek de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein worden aangevuld. De verbeelding behoeft geen aanpassing.

Het begrip internetwinkel wordt als volgt aangepast naar:

het uitsluitend via het internet verkopen of leveren van goederen aan consumenten waarbij er ter plaatse alleen sprake is van:

  • 1. een elektronische transactie;
  • 2. een opslag- en verzendfunctie.

In de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein van deze bestemmingsplannen wordt in de bestemmingsomschrijving een nieuw sub toegevoegd:

De voor ‘Bedrijf / Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • internetwinkels;

In de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein van deze bestemmingsplannen wordt in de specifieke gebruiksregels een nieuw lid toegevoegd:

Internetwinkels

Voor de uitoefening van een internetwinkel gelden de volgende regels:

  • a. de (detail)handel verloopt louter via het internet;
  • b. een afhaalpunt, pick-up-point en retourpunt is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande situaties;
  • c. er is geen sprake van uitstalling ten verkoop (toonzaal/showroom waar goederen kunnen worden bezichtigd) en er kunnen geen goederen worden uitgeprobeerd, hierbij inbegrepen inloop- of kijkdagen;
  • d. parkeren vindt uitsluitend op eigen terrein plaats .

Met deze nieuwe regels worden internetwinkels in alle bedrijfsbestemmingen op bedrijventerreinen onder voorwaarden bij recht mogelijk. Het betreft een functiewijziging die binnen de bestaande (planologische) ruimte moet worden gerealiseerd en ook passend is binnen de reeds toegestane milieucategorieën.

Gevolg van de wijziging is dat de volgende type internetwinkels niet (meer) zijn toegestaan op bedrijventerreinen, ook niet bij binnenplanse omgevingsvergunning:

  • internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;
  • internetwinkel met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken;
  • internetwinkel met uitsluitend afhaalmogelijkheid, ook wel stand-alone pick-up-points genoemd.

2.3 Schuilstallen in het buitengebied

2.3.1 Aanleiding, gemeentelijk beleidskader en Provinciale Omgevingsverordening

De gemeenteraad heeft op 6 april 2021 het "Beleidskader Schuilstallen" vastgesteld. Vervolgens heeft het college op 8 juni 2021 de "Beleidsregel schuilstallen Den Helder 2021" vastgesteld. Er zijn meerdere aanvragen naar schuilstallen. Onder voorwaarden kunnen schuilstallen worden gebouwd in het buitengebied, voor particulieren die hobbymatig vee houden. Zodoende worden de dieren tegen regen en kou beschermd. Meestal wonen de dierenhouders niet in de buurt van het weiland, zodat er niet aangesloten kan worden bij bestaande bebouwing en er een wens bestaat voor een solitaire schuilstal.

Het gemeentelijke beleid is erop gericht losse bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk te voorkomen, om de openheid van het buitengebied te bewaren en niet meer bebouwing toe te staan dan noodzakelijk. Op deze manier wordt het buitengebied zoveel mogelijk gevrijwaard van verstening, versnippering en verrommeling en behoudt het buitengebied haar landelijke uitstraling. Het hobbyvee wordt vaak gehouden op gronden met de bestemming agrarisch gebied, zonder bouwvlak. Behalve erfafscheidingen en kleine bouwwerkjes zoals bankjes, palen en masten is het oprichten van gebouwen niet toegestaan op deze gronden. Daarbij is het oprichten van een schuilstal bijna altijd in strijd met het bestemmingsplan.

De provincie ziet een belang om versnippering en verrommeling van het landschap tegen te gaan. Toch heeft de provincie in de Omgevingsverordening NH2020 een regeling voor schuilstallen opgenomen, vanuit de gedachte dat weidegang goed is voor het dierenwelzijn. In de verordening staat een algemene regeling die ruimte biedt voor schuilstallen ten behoeve van recreatief/hobbymatig gebruik onder de volgende voorwaarden:

Artikel 6.6 Schuilstallen
Ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied kan een ruimtelijk plan voorzien in de bouw van een schuilstal, indien:

  • a. deze uitsluitend is bedoeld als schuilvoorziening voor dieren voor weersomstandigheden;
  • b. het grondoppervlak van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2; en
  • c. er niet meer dan één schuilstal per perceel met een minimum omvang van 5.000 m2 wordt gebouwd.

Het gemeentelijke beleidskader, in casu de beleidsregels, stelt dat de centrale uitgangspunten zijn:

  • Het moet mogelijk zijn hobbyvee te houden in het buitengebied, enerzijds om de behoefte hiernaar te faciliteren, anderzijds omdat vee in de wei bijdraagt aan het karakter van het buitengebied en op een natuurlijke manier de weilanden onderhouden.
  • Het moet mogelijk zijn om in het kader van dierenwelzijn de hobbydieren adequate schuilmogelijkheid te bieden.
  • Om specifieke gebiedskenmerken te beschermen dient het plaatsen van schuilstallen niet op alle gronden te worden toegestaan. Daarbij dienen de bestemming, de ligging en de specifieke waarde van het gebied in overweging te worden genomen.
  • Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen moeten er eisen worden gesteld aan omvang en materialisering.
2.3.2 Voorwaarden schuilstallen buitengebied

Bovengenoemde beleidsuitgangspunten worden nader uitgewerkt in een concreet toetsingskader:

  • Het gaat om het bieden van schuilmogelijkheden voor hobbydieren van een particulier. Dat wil zeggen het dusdanig houden van dieren dat er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten, in een niet bedrijfsmatige context.
  • Een schuilstal mag enkel worden opgericht op percelen met de bestemming agrarisch. Schuilstallen in natuur- en bosgebieden zijn niet toegestaan.
  • De schuilstal moet landschappelijk worden ingepast. Schuilstallen dienen aan de randen van het perceel te worden gepositioneerd of in de hoek van een perceel, bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden, bosschages, waterlopen of erfafscheidingen. Daarbij is een clustering van schuilstallen bij aangrenzende weilanden wenselijk als de mogelijkheid er is. Verder is het verwijderen van bouwwerken of inrichtingselementen op het perceel die in strijd zijn met het bestemmingsplan of als zodanig niet vergund zijn een strikte voorwaarden voor het realiseren van een schuilstal.
  • In het kader van de inpassing van de schuilstal regelt de gemeente dat de schuilstal op een minimale afstand van 30 meter tot de openbare weg moet worden gebouwd. Zo wordt voorkomen dat geen (extra) lintbebouwing langs de wegen ontstaat en wordt vrije ruimte en openheid vanaf de openbare weg gewaarborgd.
  • De schuilstal is aan minstens één zijde open. Met andere woorden: het gebouw is met maximaal drie wanden omsloten.
  • Het is niet toegestaan een schuilstal te realiseren voor de (semi-)permanente stalling van dieren. De schuilstallen zijn uitsluitend bedoeld om dieren schuilmogelijkheid te bieden vanwege (slechte) weersomstandigheden.
  • Toegestaan is één schuilstal per perceel met een minimum omvang van 5.000 m2. De afstand tot een woning of bedrijfswoning van derde moet minimaal 50 meter zijn. Dit om een aantasting van het woongenot van bestaande (bedrijfs)woningen te voorkomen.
  • Het dient te gaan om een solitair gelegen weiland. Indien een weiland aansluit op het huisperceel van de aanvrager, dient de schuilgelegenheid binnen het bouwperceel en binnen de vigerende bebouwingsvoorschriften te worden gerealiseerd. Het feit dat de bebouwing als huishoudelijke berging in gebruik is, is daarbij geen argument voor het niet beschikbaar stellen voor de hobbydieren.
  • Toegestaan is een maximale oppervlakte van 30 m2, een maximale goothoogte van 2 meter en een maximale bouwhoogte van 3 meter.
  • Materialiseringseisen: gepotdekselde houten gevelbekleding waarbij geen sterk contrasterende felle of bonte kleuren zijn toegestaan, schuine afdekking met een dakbedekking van bitumen singels, leitjes of donkere dakpannen. Een groen sedumdak is ook toegestaan. Niet toegestaan zijn stalen (damwand) profielen, gemetselde of anderszins stenen muren, kunststof of golfplaten. De constructie mag maximaal drie dichte wanden hebben.
  • Er mogen geen schuilstallen worden gebouwd in N2000- en NNN-gebied.
  • De afstand van een schuilstal tot gasinfrastructuur bedraagt niet minder dan de bij de leiding behorende belemmeringenstrook (omvang van de belemmeringenstrook is afgestemd op de aard van de leiding, de druk of diameter), tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand.
  • Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid, het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Voor dubbelbestemmingen en (gebieds)zones geldt dat deze blijven gelden op grond van de moederplannen. Deze worden dus ook ten tijde van een aanvraag afgewogen.
  • Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen gedaan. Het is dan de taak van de gemeente om te beoordelen of de Wnb van toepassing is. Er wordt ecologisch onderzoek op dat moment verricht. Zie ook de paragraaf ecologie (paragraaf 3.6).

Mede om verrommeling in het buitengebied te voorkomen en de voorwaarden nader te kunnen toetsen, is ervoor gekozen schuilstallen onder voorwaarden per binnenplanse omgevingsvergunning mogelijk te maken.

2.3.3 Vertaling Veegplan

In het Veegplan wordt in de bestemmingsplannen voor het buitengebied de regeling voor schuilstallen verwerkt in de regels. Te weten: 'Bestemmingsplan Kooypunt 2012', 'Bestemmingsplan Julianadorp Zuid-Oost 2010', 'Rijksweg 109' en 'Huisduinen en de Stelling 2015'. Specifiek de bestemming Agrarisch worden aangevuld. De verbeelding behoeft geen aanpassing.

De huidige regeling voor schuilstallen (schuilhutten) in het plan 'LANDELIJK GEBIED 2011' wordt niet gewijzigd; deze regels worden behouden.

In de begrippenlijst wordt schuilstal als volgt gedefinieerd:

  • een niet voor bewoning bestemd gebouw dat dient voor het onderbrengen van hobbymatig gehouden vee tegen weersinvloeden;

In de bestemming Agrarisch van deze bestemmingsplannen wordt in de specifieke gebruiksregels een nieuw sub toegevoegd:

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van schuilstallen voor hobbymatig gehouden vee; 

In de afwijking van de gebruiksregels wordt het volgende nieuwe sub toegevoegd:

Het bevoegde gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de verkeersveiligheid;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • artikel X, en toestaan dat een schuilstal voor vee wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de schuilstal uitsluitend bestemd is als schuilvoorziening voor weersomstandigheden voor hobbymatig gehouden vee, zijnde vee dat niet bedrijfsmatig wordt gehouden;
    • 2. op of aansluitend aan het bouwperceel van aanvrager geen ruimte is voor een schuilstal;
    • 3. een schuilstal uitsluitend mag worden gebouwd op een perceel met een minimum oppervlakte van 5.000 m2;
    • 4. er niet meer dan 1 schuilstal per perceel met een minimum oppervlakte van 5.000 m2 wordt gebouwd.
    • 5. de afstand tot een (bedrijfs)woning bedraagt minimaal 50 m;
    • 6. de oppervlakte van de schuilstal maximaal 30 m2 bedraagt;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van de schuilstal maximaal 2 respectievelijk 3 meter bedragen, met dien verstande dat de schuilstal niet plat afgedekt mag worden;
    • 8. het gebouw is met maximaal drie wanden omsloten;
    • 9. de schuilstal wordt op minimaal 30 m vanaf de openbare weg gebouwd;
    • 10. de schuilstal landschappelijk wordt ingepast, met dien verstande dat de schuilstal dient te worden gesitueerd aan de randen van het perceel, nabij bestaande bosschages, houtwallen, begroeiingen, opstanden, waterlopen of erfafscheidingen, of in de hoek van een perceel, bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden;
    • 11. het opslaan van bouwmateriaal, gemotoriseerde voertuigen, landbouw voertuigen is niet toegestaan, evenals het gebruik als berging of hobbyruimte ten behoeve van een bedrijf of (bedrijfs)woning;
    • 12. het is niet toegestaan een schuilstal te realiseren voor de (semi-)permanente stalling van dieren;
    • 13. geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden en de waterhuishouding;
    • 14. de afstand van een schuilstal tot gasinfrastructuur bedraagt niet minder dan de bij de leiding behorende belemmeringenstrook, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
    • 15. schuilstallen in N2000- en NNN-gebied niet zijn toegestaan;
    • 16. ecologisch onderzoek wordt verricht.

2.4 Kleine windturbines in het buitengebied

2.4.1 Aanleiding en gemeentelijke Beleidsvisie

In 2009 is de nota Beleidsvisie Kleine Windturbines vastgesteld door de gemeente Den Helder. De gemeente Den Helder staat zeer positief tegenover het opwekken van duurzame energie door middel van windenergie. Door de gunstige windconditie is de gemeente ook zeer geschikt voor het plaatsen van windturbines. De Beleidsvisie schetst de mogelijkheid voor de plaatsing van kleine windtubines. De windturbines maken het mogelijk om duurzame energie op te wekken op locaties waar dat met grote windturbines niet mogelijk is. De windturbines zijn namelijk speciaal ontwikkeld voor de gebouwde omgeving waar mensen wonen, werken en recreëren. Omdat het gemeentelijk beleid uit 2009 dateert, wordt aangesloten op de provinciale regeling en handreiking, zie navolgend.

2.4.2 Provinciale Omgevingsverordening en Handreiking Microturbines Noord-Hollandse Energieregio

Artikel 6.27b van de POV voor het bouwen van kleine windturbines in het landelijk gebied luidt sinds 15 juni 2022 als volgt:

  • 1. Voor zover een ruimtelijk plan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het, in afwijking van artikel 6.27a, ook buiten het werkingsgebied zoekgebieden wind en wind + zon RES 1.0 voorzien in de bouw van één windturbine per bouwperceel, als:
    • a. de windturbine wordt gebouwd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan;
    • b. de ashoogte niet meer bedraagt dan 15 meter vanaf het maaiveld;
    • c. de windturbine in landschappelijk opzicht aansluit op de bijbehorende bebouwing; en
    • d. de windturbine zorgvuldig ruimtelijk wordt ingepast.
  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

Op de provinciale regeling wordt aangesloten. De toelichting bij het artikel luidt als volgt. Dit artikel regelt dat voor ruimtelijke plannen in het landelijk gebied mogelijk is te voorzien in de bouw van één kleine windturbine. Dit kan alleen als de windturbine wordt gebouwd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Daarnaast mag de ashoogte niet meer bedragen dan 15 meter vanaf het maaiveld, dient de windturbine in landschappelijk opzicht aan te sluiten op de bijbehorende bebouwing en moet de windturbine zorgvuldig ruimtelijk wordt ingepast. Gedeputeerde Staten hebben een ruimtelijke handreiking wind op land vastgesteld als aanvulling op de leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Deze handreiking biedt handvatten voor een weloverwogen en zorgvuldige ruimtelijke inpassing en positionering van deze kleine windturbines. Bij de integrale afweging tot het al dan niet toestaan van kleine turbines in een ruimtelijk plan dient daarnaast rekening te worden gehouden met de (andere) regels die gelden op grond van deze verordening. Zoals de regels voor o.a. het Bijzonder Provinciaal Landschap, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, het Natuurnetwerk Nederland of natuurverbinding en de Ruimtelijke inpassing in het landelijk gebied. De Beemster wordt in de regels expliciet genoemd. Vanwege de te behouden cultuurhistorische kernwaarden van de polder zijn windturbines in de Beemster niet toegestaan. Soortenbescherming en veiligheidsaspecten zijn reeds geregeld via de Rijkswet- en regelgeving.

De Noord-Hollandse Energieregio heeft een Handreiking Microturbines opgsteld (d.d. 30 juni 2021), voor de afweging van microturbines in het landelijk gebied in de Kop van Noord-Holland. De handreiking is opgesteld omdat er veel vraag en draagvlak is naar microturbines in onder andere de gemeente Den Helder. Zoals hierboven is opgenomen, staat de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland microturbines onder voorwaarden toe. Gemeenten hebben behoefte aan een nader afwegingskader en hebben dit met Mooi Noord-Holland, de provincie Noord-Holland, LTO en Liander binnen de deelregio Kop van Noord-Holland ontwikkeld.

Doel van de handreiking is:

  • een handreiking te bieden met te doorlopen stappen voor de aanvraag en toetsing van de plaatsing van een microturbine in het landelijk gebied;
  • met een overzicht van de uitgangspunten uit de Omgevingsverordening Provincie Noord-Holland (OVNH2020);
  • met ruimte voor maatwerk, ook per gemeente.

Uitgangspunten voor de microturbines zijn:

  • Ashoogte maximaal 15 meter ten opzichte van maaiveld;
  • Maximale rotordiameter gelijk aan ashoogte;
  • Herkenbare eenduidige hoofdvorm als energieopwekker;
  • Overwegend rank silhouet;
  • Ingetogen kleurgebruik passend bij agrarisch of bedrijfserf in landelijk gebied;
  • Bijbehorende elementen ondergeschikt in maat, eveneens in ingetogen kleuren;
  • Reclame ten allen tijde ondergeschikt, zie hiervoor betreffende criteria in gemeentelijk welstandbeleid.

De eerste twee punten zijn punten die ook in de planregels worden vastgelegd. De overige punten zien op welstand en inpassing. Er wordt een landschappelijk inpassingsplan vereist in de planregels. Bij het toetsen van het inpassingsplan kan met deze uitgangspunten rekening worden gehouden.

Bij het zoeken naar een geschikte locatie voor de microturbine dient rekening te worden gehouden met onderstaande criteria:

  • Maximaal 1 microturbine per bouwvlak.
  • Op agrarisch of bedrijfs-bouwvlak in buitengebied.
  • Als onderdeel van of in relatie met de bebouwing, maximaal 30 meter van de bebouwing.
  • Binnen de erfbegrenzing, niet als onderdeel van de groene begrenzing en niet ten koste van groen / bomen.
  • Binnen het erfensemble (geheel van bebouwing en beplanting).
  • Mogelijkheid tot afwijken buiten erfensemble, mits er geen afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld van het erf.
  • Op een ondergeschikte positie in het bedrijfsgedeelte van het erf .
  • Uit het zicht of verdekt ten opzichte van de openbare weg.
  • Indien er microturbines op erven in de buurt zijn, onderzoek dan of het landschappelijk relevant is een zelfde microturbine te plaatsen en of er sprake moet zijn van ruimtelijke samenhang tussen de turbines.
  • Zorg ervoor dat microturbines op voldoende afstand staan van beschermde cultuurhistorisch of landschappelijk waardevolle elementen en structuren zoals dijken of karakteristieke waterlopen, zodat daar geen onevenredig afbreuk aan wordt gedaan, zie voor ruimtelijke inpassingsprincipes deLeidraad Landschap en Cultuurhistorie | Provincie Noord-Holland.
  • In Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) rekening houden met de benoemde kernkwaliteiten.

De eerste twee punten zijn punten die ook in de planregels worden vastgelegd. De overige punten zien op inpassing. Er wordt een landschappelijk inpassingsplan vereist in de planregels. Bij het toetsen van het inpassingsplan kan met deze uitgangspunten rekening worden gehouden.

Technische plaatsingscriteria zijn:

De afstand van een kleine windturbine tot:

  • een andere kleine windturbine bedraagt niet minder dan drie keer de rotordiameter;
  • gasinfrastructuur bedraagt niet minder dan 25,00 m, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
  • hoogspanningsinfrastructuur bedraagt niet minder dan de maximale werpafstand bij twee keer het nominaal toerental van de kleine windturbine (HAT-type), tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
  • de meest nabijgelegen gevoelige bestemming bedraagt niet minder dan vier maal de ashoogte van de windturbine;
  • openbaar gebied is zodanig dat de wieken of de constructie van de kleine windturbine niet overhangt boven openbaar gebied.

Deze punten worden ook gewaarborgd in de planregels.

De gemeente kan nadere eisen stellen aan de plaats, omvang en het gebruik van de kleine windturbine ten behoeve van:

  • de bezonningsituatie;
  • lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
  • zichtlijnen of visuele hinder;
  • het voorkomen van slagschaduw;
  • risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
  • geluidshinder;
  • de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf.

De nadere eisen worden ook geregeld.

In principe is het gehele buitengebied van Den Helder aangemerkt als provinciaal Landelijk gebied. Het buitengebied van de gemeente Den Helder is grotendeels opgenomen in het bestemmingsplan 'LANDELIJK GEBIED 2011'. In de aangrenzende bestemmingsplannen 'Bestemmingsplan Kooypunt 2012' en 'Bestemmingsplan Julianadorp Zuid-Oost 2010' ligt echter ook nog een stukje buitengebied van de gemeente. Deze agrarische gronden worden meegenomen in de regeling voor de kleine windturbines. Dit houdt in dat de paar agrarische bedrijven die binnen de agrarische gronden vallen ook worden geschaard onder de regeling.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de windturbines aan alle relevante wet- en regelgeving moeten voldoen, zoals het Bouwbesluit 2012, de (geluids)normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer (dan wel diens rechtsopvolgers), de Welstandsnota, et cetera.

Tot slot worden hoogtebeperkingen vanwege militaire luchthavens verwerkt in de algemene aanduidingsregels. Zie voor een nadere toelichting van de hoogtebeperkingen paragraaf 3.8.

De Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2024 in werking. Voor windturbines gelden algemene rijksregels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Hoofdstuk 3 van het Bal bevat de aanwijzing van wat er onder de milieubelastende activiteit valt en wat vergunningplichtig is. Ook staat hier welke inhoudelijke regels gelden. De technische bouwregels voor windturbines staan in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

2.4.3 Voorwaarden kleine windturbines buitengebied

Uit de POV, de handreiking en omgevingsaspecten (zie Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden) volgen samengevat de volgende voorwaarden:

  • één windturbine per bouwperceel;
  • op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan;
  • de ashoogte bedraagt niet meer dan 15 meter gemeten vanaf het maaiveld
  • de maximale rotordiameter is gelijk aan ashoogte;
  • de windturbine moet landschappelijk worden ingepast (de windturbine moet in landschappelijk opzicht aansluiten op de bijbehorende bebouwing en de windturbine moet zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast); hiertoe moet bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan worden bijgevoegd;
  • de afstand tot de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming bedraagt minimaal viermaal de masthoogte;
  • de afstand tot een andere kleine windturbine bedraagt niet minder dan drie keer de rotordiameter;
  • de afstand tot ondergrondse en bovengrondse leidingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (dan wel diens rechtsopvolger) bedraagt niet minder dan 25,00 m, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand; 
  • de afstand tot hoogspanningsinfrastructuur bedraagt niet minder dan de maximale werpafstand bij twee keer het nominaal toerental van de kleine windturbine (HAT-type), tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
  • de afstand tot openbaar gebied is zodanig dat de wieken of de constructie van de kleine windturbine niet overhangt boven openbaar gebied.
  • er mogen geen windturbines worden gebouwd in N2000- en NNN-gebied;
  • Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen gedaan. Het is dan de taak van de gemeente om te beoordelen of de Wnb van toepassing is. Er wordt ecologisch onderzoek op dat moment verricht. Zie ook de paragraaf ecologie (paragraaf 3.6);
  • Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid, het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Voor dubbelbestemmingen en (gebieds)zones geldt dat deze blijven gelden op grond van de moederplannen. Deze worden dus ook ten tijde van een aanvraag afgewogen;
  • de geluidsproductie van de kleine windturbines voldoet aan de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer, dan wel diens rechtsopvolger. Afhankelijk van de situatie en indien nodig wordt dit onderbouwd met een akoestisch onderzoek.
  • binnen de contouren van diverse complexen van het ministerie van defensie en derden gelden hoogtebeperkingen.
  • de afstand tot de dichtstbijzijnde beperkt kwetsbare objecten van derden bedraagt minimaal eenmaal de rotordiameter;
  • een kleine windturbine moet buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 /jr per jaar voor kwetsbare objecten worden gesitueerd. Huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten liggen eveneens buiten de PR 10-6 van de windturbines;
  • De afstand van een kleine windturbine tot een waterkering bedraagt niet minder dan de tiphoogte van de windturbine (zie paragraaf 3.7).
  • Er wordt gebruik gemaakt van bouwmaterieel voor het bouwrijp maken en het bouwen dat emissieloos is. Tenzij aanvrager aanlevert dat aantoonbaar op een andere manier kan worden bereikt dat het bouwrijp maken en het bouwen niet leidt tot significante negatieve gevolgen voor stikstof gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Eveneens worden de eerder aangehaalde nadere eisen geregeld.

Aanvullend worden enkele begrippen en wijze van meten opgenomen.

2.4.4 Vertaling Veegplan

In het Veegplan wordt in de bestemmingsplannen voor het buitengebied de regeling voor kleine windturbines verwerkt in de regels. De aanvulling wordt gedaan middels de algemene regels (hoofdstuk 3). De verbeelding behoeft geen aanpassing.

In de algemene bouwregels wordt opgenomen dat het bouwen van kleine windturbines niet is toegestaan, met uitzondering van windturbines waarvan de bouw wordt toegestaan in de regels van de moederplannen.

In de algemene afwijkingsregels wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bij omgevingsvergunning één kleine windturbine te plaatsen. Dit onder de voorwaarden zoals deze zijn besproken in de voorgaande subparagraaf 2.4.3.

2.5 Snippergroen

2.5.1 Aanleiding

Door de jaren zijn tientallen kleine perceeltjes grond verkocht door de gemeente aan particulieren, oftewel snippergroen. Deze grondverkopen worden planologisch geborgd in het Veegplan. Het betreft een beleidsarme omzetting. In een eerder stadium is al een ruimtelijke afweging gemaakt.

2.5.2 Vertaling Veegplan

Op de verbeelding krijgen de 'snipperpercelen' een nieuwe bestemming. De bestemming van het snipperperceel sluit aan bij de bestemming van het perceel waarvan de snipper onderdeel wordt. In de regels wordt in het lid 'Van toepassing verklaring' de nieuwe bestemming van toepassing verklaard. Het overzicht van de percelen die mee worden genomen is opgenomen in Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen geldt dat niet alle milieuaspecten zoals die normaal in een bestemmingsplan worden besproken relevant zijn. De onderwerpen internetdetailhandel en opslagunits mogen slechts bij bestaande bedrijven/op bestaande bedrijfsbouwvlakken worden opgericht. Hiertoe is bij het planologisch verlenen van de bedrijfsbestemming en het bedrijfsbouwvlak al een milieuafweging gemaakt. Voor het snippergroen is ook in een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk dan ook niet nader belicht. De omgevingsaspecten met betrekking tot de schuilstallen voor hobbyvee in het buitengebied en de kleine windturbines in het buitengebied die wel een rol spelen, zullen in dit hoofdstuk waar nodig per aspect worden besproken. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen om wel of geen vergunning te kunnen verlenen.

Kleine windturbines in relatie tot Wet Milieubeheer

Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan twee meter vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1, onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten.

Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan twee meter vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat in de Wet milieubeheer de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan twee meter) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente ook niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft dan wel voldoet aan Handreiking miniwind en kleine windmolens van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.

De paragrafen van dit hoofdstuk gaan met betrekking tot de kleine windturbines per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder. Daarnaast wordt aanvullend nog ingegaan op de landschappelijke randvoorwaarden die de gemeente stelt voor het plaatsen van kleine windturbines.

3.1 Bodem

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer een ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt waar mensen voortdurend of nagenoeg voortdurend (langer dan twee uur per dag) verblijven. Dit is niet het geval bij de schuilstallen en de kleine windturbines in het buitengebied. De internetdetailhandel en opslagunits mogen slechts bij bestaande bedrijven/op bestaande bedrijfsbouwvlakken worden opgericht. Hiertoe is bij het planologisch verlenen van de bedrijfsbestemming en het bedrijfsbouwvlak al een milieuafweging gemaakt. Voor het snippergroen is ook in een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt. De ontwikkelingen zijn uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

3.2 Geluid

Het aspect geluid is in dit geval alleen van toepassing met betrekking tot kleine windturbines. Een kleine windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht. De windturbine moet hieraan voldoen op grond van landelijke wetgeving. Afhankelijk van de situatie en indien nodig wordt dit onderbouwd met een akoestisch onderzoek.

Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht. Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Een kleine windturbine moet aantoonbaar buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/ per jaar voor kwetsbare objecten worden gesitueerd. Voor beperkt kwetsbare objecten dient te worden voldaan aan het plaatsgebonden risico van 10-5 per jaar. Deze afstand is gelijk aan de wieklengte. Binnen deze afstand mogen geen beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen. Geregeld wordt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde beperkt kwetsbare objecten van derden minimaal eenmaal de rotordiameter bedraagt.

Om huisvesting voor arbeidsmigranten bij een inrichting waar een windturbine wordt geplaatst extra bescherming te geven, wordt in overleg met de Omgevingsdienst het volgende geregeld. Omdat de windturbine onderdeel uitmaakt van de inrichting en deze arbeidsmigranten ook onderdeel zijn van de inrichting, zijn zij feitelijk geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten van derden. Dit is niet wenselijk. Zij worden onder dezelfde bescherming geschaard als reguliere woningen. Een windturbine wordt zodanig geplaatst dat de huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten buiten de PR 10-6 van de windturbines ligt.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.BPVEEG2023-ONT1_0001.jpg"
Figuur 3.1. Uitsnede risicokaart met gemeentegrens aan zuid en oostzijde met zwarte lijn weergegeven d.d. 26 september 2022

Binnen het plangebied waarop dit bestemmingsplan van toepassing is, liggen verscheidene transportroutes, buisleidingen, inrichtingen (vuurwerk, ontplofbare stoffen, opslag, defensie, BRZO, LPG, regionale wegen en andere risicobronnen. Omdat het echter op voorhand niet mogelijk is om gebieden te toetsen aan de mogelijkheid om de bouw van een kleine windturbine of schuilstal al dan niet uit te sluiten, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen gedaan. Om die reden zijn in de regels eisen gesteld aan de kleine windturbines en schuilstallen ten aanzien van de afstand ervan tot risicobronnen en risicovolle inrichtingen.

Omdat de opslagunits en de internetdetailhandel op bestaande bedrijventerreinen mogelijk worden gemaakt, speelt het thema hier geen rol. Voor het snippergroen is een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt. Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine of schuilstallen moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende kan het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.

3.4 Visuele hinder

Omdat de opslagunits en de internetdetailhandel op bestaande bedrijventerreinen mogelijk worden gemaakt, speelt visuele hinder hier geen rol. Voor het snippergroen is een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt.

Het plaatsen van een kleine windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines maximaal vijftien meter hoog mogen zijn, kunnen de windturbines in het open karakter de gemeente gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleine windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:

"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".

Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van twaalf meter, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van twaalf meter) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen. Van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van slagschaduw geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is.

Met betrekking tot de schuilstallen is in de betreffende afwijkingsregeling als voorwaarde opgenomen:

De schuilstal landschappelijk wordt ingepast, met dien verstande dat de schuilstal dient te worden gesitueerd aan de randen van het perceel, nabij bestaande bosschages, houtwallen, begroeiingen, opstanden, waterlopen of erfafscheidingen, of in de hoek van een perceel, bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden.

Door middel van de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor kleine windturbines en de (aanvullende) regels voorkomt de gemeente Den Helder zoveel als mogelijk visuele hinder. Omdat de beleidsregel, die onderdeel is van dit bestemmingsplan, eisen bevat die voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, vormt het aspect visuele hinder geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

3.5 Landschap en erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Cultuurhistorie

Omdat de opslagunits en de internetdetailhandel op bestaande bedrijventerreinen mogelijk worden gemaakt, speelt cultuurhistorie hier geen rol. Voor het snippergroen is een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er verscheidene cultuurhistorische locaties voorkomen, verspreid over de gehele gemeente. Om toch die waarden te beschermen en om tot een uitvoerbaar plan te komen, regelt het bestemmingsplan dat kleine windturbines niet zijn toegestaan in gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde. Daarnaast is opgenomen dat bij elke aanvraag wordt afgewogen dat of de bouw van een kleine windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de cultuurhistorische waarden in dat gebied. Voor het bouwen van de schuilstallen is onder andere als voorwaarde opgenomen dat de schuilstal landschappelijk moet worden ingepast. Hiertoe wordt voorkomen dat cultuurhistorische waarden worden verhinderd. Voor schuilstallen is opgenomen dat de cultuurhistorische waarde ter plaatse wordt afgewogen in de afwijking.

In de regels opgenomen dat een kleine windturbine alleen kan worden gerealiseerd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Daarnaast is bepaald dat kleine windturbines zijn uitgesloten in open agrarisch gebied, natuurgebieden en gebieden met een hoge cultuurhistorische waarde. Verder is opgenomen dat de kleine windturbines landschappelijk moeten worden ingepast (de windturbine moet in landschappelijk opzicht aansluiten op de bijbehorende bebouwing en de windturbine moet zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast).

Door de bovenstaande manier zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoende geborgd en kan dit bestemmingsplan op het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

Archeologie

Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Afhankelijk van de archeologische dubbelbestemming gelden bouwregels, waarbij bouwen boven een bepaalde vrijstellingsgrens vergunningsplichtig is. Indien deze vrijstellingsgrens wordt bereikt, zal voor de verlening van deze benodigde vergunning (verkennend) archeologisch onderzoek moeten worden verricht.

Daarnaast geldt ter plaatse van de archeologische dubbelbestemmingen een vergunning- en onderzoeksplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

De vigerende archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen op de verbeelding van het veegplan. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt bekeken of het initiatief vergunning- en onderzoeksplichtig is.

Zo bezien, vormt het aspect landschap en erfgoed geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

3.6 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Door de plaatsing van windturbines kunnen ecologische belangen worden geschaad. Het gaat daarbij met name om effecten voor (beschermde) vogels of vleermuizen. Dit is op voorhand niet direct duidelijk en afhankelijk van de locatie. Voor de soortenbescherming geldt dat deze vraag pas aan bod komt als voor een concrete activiteit een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Dit is alleen anders als op voorhand duidelijk is dat de soortenbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Het enkele feit dat er voor een kleine windturbine mogelijk een ontheffing nodig is op grond van de Wnb vanwege de soortenbescherming betekent dus nog niet dat het veegplan niet uitvoerbaar is.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een globele toets aan de natuurwetgeving uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of het plan effecten kan hebben op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde soorten en gebieden. Vanwege de globale opzet van het plan, zonder vastlegging van exacte locaties, is het onderzoek beperkt tot een bureauonderzoek. In het uitgevoerde natuurwaardenonderzoek (Bijlage 2) is onderbouwd dat er van een ernstige bedreiging van beschermde soorten als gevolg van de planregeling voor de kleine windturbines als geheel geen sprake is. Beargumenteerd wordt dat er een zeker maar beperkt risico is op aanvaringen afhankelijk van de locatiekeuze maar dat er op voorhand geen sprake is van significante effecten. Dit kan dan via een eventueel noodzakelijke Wnb-ontheffing nader worden afgewogen.

Voor de gebiedsbescherming (Natura 2000 gebieden) geldt in principe de regel dat een natuuronderzoek of een beoordeling van de ecologische gevolgen van een activiteit niet naar de uitvoering van een bestemmingsplan mag worden geschoven. Het gaat daarbij om de vraag of er (mogelijk) sprake is van een significant negatief effect. Dit in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied. Het gaat in dit geval om drie nabij gelegen Natura 2000 gebieden: Callantsoog, Noordzeekustzone en Waddenzee. Van deze drie gebieden hebben, afgezien van stikstofdepositie, alleen de laatste twee instandhoudingsdoelen voor (broed)vogels. Wat betreft de (broed)vogels in of afkomstig van deze Natura 2000 gebieden wordt in het natuurwaardenonderzoek beoordeeld dat deze vogels niet continue in deze gebieden zullen verblijven. Sommige soorten, met name watervogels en steltlopers, kunnen ook in open agrarisch gebied foerageren. Maar omdat deze volgens open landschap prefereren zullen ze zich niet of nauwelijks op en rond agrarische erven vliegen of ophouden. Op basis daarvan wordt de kans op aanvaringsslachtoffers, onder volgens waarvoor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000 gebieden van toepassing zijn, als nihil ingeschat. In zoverre is er dus geen sprake van een significant negatief effect. Mede omdat het plaatsen van kleine windturbines en schuilstallen binnen NNN en Natura 2000- gebied niet mogelijk wordt gemaakt, zijn geen negatieve effecten op deze de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden of de oppervlakte, samenhang en wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-gebieden te verwachten.

Verder dient bij de plaatsing aantasting en verstoring van bezette nestplaatsen van vogels en verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde amfibieën (rugstreeppad) en grondgebonden zoogdieren (kleine marterachtigen) te worden voorkomen.

Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het totale plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, is in eerste instantie het eerder genoemde natuurwaardenonderzoek op hoofdlijnen uitgevoerd en wordt niet nu, maar ten tijde van een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine onderzoek voor die specifieke locatie uitgevoerd. De Wet natuurbescherming is hierbij onverkort van kracht. Er zal dus bij elke aanvraag worden afgewogen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied.

In het bestemmingsplan is geborgd dat elke aanvraag getoetst moet worden aan de natuurbelangen. Dit kan in de vorm van een quickscan. Met een natuurtoets (quickscan) moet worden onderzocht welk effect de windturbine heeft. Worden beschermde soorten verstoord, verwond of zelfs gedood? Dan kan het reden zijn om de windturbine niet toe te staan. Bij elke aanvraag voor plaatsing van een kleinschalige windturbine wordt per locatie gekeken of de Flora- en Faunawet van toepassing is. Wanneer dit het geval is, zal de initiatiefnemer een ontheffing moeten aanvragen. In de regels is hiertoe een bepaling opgenomen.

Gebiedsbescherming stikstof

Voor het onderdeel stikstof is een worst-case berekening (op korte afstand van Natura 2000-gebieden) uitgevoerd om na te gaan wat de effecten zijn van de aanlegfase van een kleine windturbine. Insteek van deze berekening was om na te gaan hoeveel windturbines er maximaal gebouwd kunnen worden zonder dat er sprake is van een depositie. Uit de worst-case berekening blijkt dat er bij de aanleg van één kleine windturbine al sprake is van een depositie. Gelet hierop is in de regels geborgd dat het plaatsen van een kleine windturbine alleen mogelijk is mits dit emissieloos gebeurd. Omdat de berekening worst-case is ingestoken kan het zijn dat er op grotere afstand mogelijk wel mogelijkheden zijn om kleine windturbines te plaatsen waarbij sprake is van emissie. Hiertoe is een ontheffing opgenomen waarin is bepaald dat dit mogelijk is mits dit door middel van een Aeriusberekening is aangetoond.

Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

3.7 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).

Op verschillende bestuursniveaus zijn beleidsnota’s verschenen die zich richten op een (zowel kwalitatief als kwantitatief) duurzaam waterbeheer. Op het hoogste niveau zijn de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Waterplan (NW) richtinggevend. Op een lager schaalniveau is voor dit planvoornemen met name het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier relevant. Dit beleid is in lijn met, en in aanvulling op, de plannen die Rijk en provincies hebben op het gebied van waterbeheer.

Het HHNK heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterplan 2022-2027) opgesteld. In het Waterplan 2022-2027 zijn de ambities en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig, gebiedsgericht waterbeheer mogelijk. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Omdat de opslagunits en de internetdetailhandel op bestaande bedrijventerreinen mogelijk worden gemaakt, speelt water hier geen rol. Voor het snippergroen is een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt.

Omdat het bestemmingsplan voorziet in het algemeen mogelijk maken van kleinschalige windturbines en schuilstallen is op voorhand niet duidelijk waar eventuele kleinschalige windturbines en schuilstallen zullen komen. De locatie van kleinschalige windturbines en schuilstallen is pas duidelijk ten tijden van de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Desalniettemin geldt dat de plaatsing ten opzichte van hoofdwatergangen en overige eigendommen van de waterschappen geen obstakel mogen vormen voor onderhoudswerkzaamheden aan de betreffende eigendommen van de waterschappen. Het onderhoud mag op geen enkele manier worden gehinderd en moet ten alle tijden mogelijk zijn (conform de regels van de Keur van de waterschappen). Tot slot wordt opgemerkt dat kleinschalige windturbines en schuilstallen niet tot een negatief effect leiden op de kwaliteit van eventueel aanwezige oppervlaktewater alsmede geen negatieve effecten optreden voor de waterhuishouding.

Naar aanleiding van de waterschapsverordening wordt wel geregeld dat de afstand van een kleine windturbine tot een waterkering niet minder bedraagt dan de tiphoogte van de windturbine.

Zo bezien, vormt het aspect water geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

3.8 Hoogtebeperkingen

Het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) verwijst in artikel 2.6.4, lid 4 dat ten aanzien van de hoogtebeperkingen rondom militaire luchthavens voldaan dient te worden aan wat gesteld wordt in artikel 16 van het Besluit Militaire Luchthavens.

Het beleid welke in het Besluit Militaire Luchthavens is gesteld, sluit aan bij het in het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) geformuleerde beleid over obstakelvrije vlakken rond militaire luchtvaartterreinen waaraan toelaatbare hoogtes zijn verbonden voor objecten in de nabije omgeving. De ruimtelijke gevolgen voor gebieden gelegen in de nabijheid van een militair luchtvaartterrein of een radarstation zijn:

  • Bestaande objecten, die de maximaal toelaatbare hoogte overschrijden en strijdig zijn met de geldende criteria en daardoor resulteren in beperkingen op het vliegen of verstoring van apparatuur, zullen worden gerespecteerd;
  • Bestemmingsplannen waarin mogelijkheden zijn vastgelegd voor bouwwerken hoger dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte en bouwplannen die de maximaal toelaatbare bouwhoogte overschrijden maar al een onherroepelijke bouwvergunning hebben verkregen, worden eveneens gerespecteerd;
  • Nieuwe strijdigheden met de maximaal toelaatbare bouwhoogte kunnen daarentegen niet worden gerespecteerd, tenzij uit een toetsing van het Ministerie van Defensie blijkt dat er geen sprake is van onaanvaardbare verstoring.

In de Ministeriële Regeling van 9 dec 2011 (Rarro) worden in artikel 2.1 o.a. de militaire luchtvaartterreinen, de daarbij behorende geluidszones, obstakelbeheergebieden, bouwbeperkingengebieden rondom zend- en ontvanginstallaties en radarstations aangewezen en nader toegelicht. In de wijziging van het Rarro die op 1-10-2012 van kracht is geworden, worden de radarverstoringsgebieden rondom de aangewezen radarstations nader aangewezen. Tevens worden hierin de bouwbeperkingen, de procedure en de inhoud beoordeling gevolgen aangegeven en uitvoerig toegelicht. De Regeling (Rarro) en de wijziging Rarro treden in plaats van de brief van de Staatssecretaris van Defensie van 27 oktober 2006.

Beschouwing.

De obstakelvrije zone rondom het vliegveld van Den Helder is opgebouwd uit twee componenten, de invliegfunnels, een obstakelvrije zone van de Inner Horizontal en Conical Surface. Daaraast is er een zone ter voorkoming van verstoring van van de Instrument Landing System apparatuur.

Omdat de opslagunits en de internetdetailhandel op bestaande bedrijventerreinen (binnen bestaande bouwmogelijkheden) mogelijk worden gemaakt, speelt dit aspect hier geen rol. Voor het snippergroen is een eerder stadium al een ruimtelijke afweging gemaakt. Voor schuilstallen geldt een maximale hoogte van 3 meter en speelt gelet hierop ook geen rol. Onderstaande aspecten hebben dan ook enkel betrekking op de kleine windturbines.

Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied rond het luchtvaartterrein is een samenstelling van verschillende obstakelvlakken: de funnel en het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing System (ILS) en eventuele andere aanwezige navigatiehulpmiddelen.

Obstakelvrije zone funnels

De funnels betreffen de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken waarvan de hoogte oploopt van 10 tot 45 meter. In elke baanrichting ligt een landingsvlak en een startvlak waarvan de hoogte oploopt met 1:50. Omdat het beginpunt van beide vlakken verschillend kan zijn (afhankelijk van de ligging t.o.v. NAP van de landingsdrempel) kunnen beide vlakken verschoven ten opzichte van elkaar liggen. De toegestane hoogtes gelden ten opzichte van de NAP-hoogte van de desbetreffende landingsdrempel. Hiervoor gelden beperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels. Vanaf het vliegveld lopen deze in zowel noordoostelijke en zuidwestelijke richting. De funnels liggen deels over het plangebied.

Obstakelvrije zone Inner Horizontal en Conical Surface

Het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak dat gelegen is op een hoogte van 45 meter met een straal van 4 kilometer rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 145 meter. Dit is een obstakelvrije zone voor het oprichten van bouwwerken met een hoogte van hoger dan 45 meter boven NAP.

Het IHCS wordt gemaakt voor elke landingsdrempel. De toegestane hoogten van het IHCS gelden ten opzichte van de laagste landingsdrempel van het luchtvaartterrein.

Funnel en IHCS

Deze zones liggen deels over het plangebied. In het gebied van de funnel en het IHCS mogen geen objecten voorkomen die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Bestaande objecten met een grotere hoogte resulteren in restricties op het vliegen. Nieuwe strijdigheden met de maximaal toelaatbare hoogte zijn niet toegestaan. De kleine windturbines hebben een maximale hoogte van 22,5 meter. Voor delen van het plangebied geldt dat er hoogtebeperkingen van 10 tot 45 meter gelden naar aanleiding van de funnels. Er vindt geen overschrijding plaats van de normen van de de IHCS.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met deze funnels door het beperken van de maximale bouwhoogten voor gebouwen en objecten binnen de plangrenzen. Hierdoor vindt geen overschrijding plaats van de toegestane maximale bouwhoogte. Om dit te borgen zijn de maximum toelaatbare hoogtes aangegeven op de verbeelding met de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - Obstakelbeheergebied' en geborgd in de regels.

Obstakelvrije zone Instrument Landing System apparatuur

Ook geldt een zone ter voorkoming dat de werking van de Instrument Landing System apparatuur (ILS) gestoord wordt. Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig uitvoeren van naderingen ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Deze zone bestaat uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend, waarin een maximale bouwhoogte van toepassing is. Het ILS-verstoringsgebied bestaat uit een rechthoekige deelgebieden waar de maximaal toelaatbare hoogtes respectievelijk, 1,1, 11,1 en 21, 1 meter bedraagt. De genoemde hoogtes gelden ten opzichte van de NAP-hoogte van de landingsbaan.

Afwijking van deze maximum bouwhoogte is via vrijstelling toegestaan na ontvangst van een positief advies van het Ministerie van Defensie, mits de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. De mate van verstoring is afhankelijk van ondermeer de afstand van het object tot het ILS en de dimensies (hoogte, breedte, oriëntatie) en materialisatie van het object. Om dit te borgen zijn de maximum toelaatbare hoogtes aangegeven op de verbeelding met de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - ILS' en geborgd in de regels.

De verschillende obstakelvlakken / verstoringsgebieden van funnel, IHCS en ILS vallen deels samen. Er zijn derhalve binnen het obstakelbeheergebied deelgebieden waarin meer dan één beperking geldt.

Radarverstoringsgebied

Een andere hoogtebeperking komt voort uit het Radarstation in Wier, alsmede Leeuwarden. De beperkende hoogte als gevolg hiervan voor Den Helder bedraagt 89 meter. Omdat de maximum hoogte voor nieuwe bouwwerken in het bestemmingsplan minder bedraagt dan de gestelde maximale hoogten, voldoet het initiatief aan de ministeriële regelgeving.

Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

De wettelijke taak van LVNL om communicatie-, navigatie- en plaatsbepalingsdiensten te verlenen omvat mede het definiëren, verwerven, installeren, beheren en in standhouden van technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Communicatie-, navigatie- en surveillance (hierna: cns) apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. Alle cns apparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Objecten, zowel vast (gebouwen, windmolens, bomen etc.) als mobiel (bouwkranen, heistellingen etc.) vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Er zijn specificaties waaraan cns apparatuur moet voldoen om als veilig en goedwerkend te kunnen worden beschouwd. Daarnaast zijn er door de Europese Unie toetsingsvlakken opgesteld die nodig zijn rond cns apparatuur (ICAO EUR DOC 015 ‘’ European guidance material on managing building restricted areas"). Deze toetsingsvlakken zijn noodzakelijk om apparatuur vrij te houden van verstoringen door objecten zoals gebouwen, windmolens of hijskranen. Objecten die een toetsingsvlak doorsnijden kunnen verstoring opleveren. In dit kader beoordeelt de LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw) plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur.

In het plangebied staat een lange afstandsradar (LAR), onderdeel van de surveillance infrastructuur van Lucht Verkeersleiding Nederland (LVNL), opgesteld. Op basis van de radar informatie kan de luchtverkeersleider zich een beeld vormen van de luchtverkeerssituatie boven Nederland. Het bijbehorende toetsingsvlak kent een 500 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Binnen deze straal van 500 meter geldt een toetsingshoogte van 0 meter; elk op te richten object binnen dit gebied kan verstoring veroorzaken. Het is dan ook wenselijk dat LVNL elk beoogd (bouw)plan binnen dit gebied toetst of dit inderdaad het geval zal zijn. Deze 500 meter zone is buiten het plangebied gelegen. Na Over het plangebied liggen twee cirkelvormige zones waar de maximaal toelaatbare hoogtes respectievelijk 22,7 en 50 meter bedraagt. De kleine windturbines hebben een maximale hoogte van 22,5 meter wat betekent dat dit in beginsel niet tot problemen zou moeten leiden. Vanwege het kleine verschil is er toch voor gekozen om deze zones op de verbeelding op te nemen met de gebiedsaanduiding 'Vrij waringszone - LAR' en te borgen in de regels.

De CVOR/DME is onderdeel van de navigatie infrastructuur van LVNL. De CVOR (Conventional VHF Omni-Directional Radiorange) geeft een vliegtuig koersinformatie en een DME (Distance Measuring Equipment) geeft een vliegtuig afstandsinformatie. Een combinatie van de twee installaties, zoals het geval is, stelt een vliegtuig in staat positie te bepalen en te navigeren.

Rondom de CVOR/DME liggen cirkelvormige zones waar maximaal toelaatbare hoogtes zijn toegestaand van 0 tot en met 70 meter. De kleine windturbines hebben een maximale hoogte van 22,5 meter wat betekent dat deze in een deel van het plangebied niet opgericht kunnen worden. Deze gebieden zijn op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - CVOR/DME' en geborgd in de regels .

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg beschikbaar gesteld.

4.2 Opzet regels Veegplan

Met voorliggend Veegplan worden een aantal wijzigingen middels één plan aangepast in diverse bestemmingsplannen.

Verbeelding

De plangrens van de verbeelding bestaat uit de contour van alle ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) die deel uitmaken van het Veegplan. Vervolgens is per geldend ruimtelijk plan een deelgebied aangemaakt. Dit deelgebied wordt vormgegeven door middel van een gebiedsaanduiding. De gebiedsaanduiding heeft in de naamgeving een link met het geldende ruimtelijk plan, denk hierbij aan "overige zone - LANDELIJK GEBIED 2011" of "overige zone - Julianadorp 2017". Het werken met gebiedsaanduidingen maakt het mogelijk om in de gml de digitale koppelingen met het onderliggende ruimtelijke plan aan te maken in de gml.

Van toepassingverklaring geldende plannen

In de planregels is in artikel 1.4 de lijst opgenomen van de geldende ruimtelijke plannen die worden herzien met het Veegplan. Voor de gronden gelegen binnen het Veegplan, blijven alle regels van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in artikel 1.4 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • ter plaatse van de in het Veegplan opgenomen bestemmingen, de verbeeldingen van de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in artikel 1.4 worden vervangen, en;
  • het bepaalde in de regels van het Veegplan wordt inachtgenomen, voor zover dit van toepassing is op de de geldende ruimtelijke plannen zoals genoemd in artikel 1.4. In geval van strijdigheid gaan de regels van het Veegplan voor.

Ook worden de bestemmingsplannen "Kamerverhuur, woningsplitsing en Bed&Breakfast 2021" en "Paraplubestemmingsplan Parkeren 2021" van toepassing verklaard.

Wijzigingen voor opslagunits, internetdetailhandel en schuilstallen

De wijzigingen voor opslagunits, internetdetailhandel en schuilstallen worden doorgevoerd middels de planregels van het Veegplan.

Het toevoegen van de nieuwe regels in de geldende ruimtelijke plannen gebeurt als volgt. Dit gebeurt per bestemming, onder het lid 'Toegevoegde regeling(en)'. Zo wordt bijvoorbeeld in artikel 4.2.1 in de bestemmingsomschrijving van een aantal bedrijfsbestemmingen de functie internetwinkels toegevoegd. In welke bedrijfsbestemmingen dit gebeurd, is opgesomd in de bij het sublid behorende tabel. Zo wordt de functie internetwinkels bijvoorbeeld in de bedrijfsbestemming van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Westoever 2011' (artikel 3) toegevoegd.

Bestemmingsplan   Bestemming   Regeling  
'Bestemmingsplan Westoever 2011' ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Bestemmingsplan Westoever 2011'   Bedrijf   Artikel 3  

De overige regels van het moederplan blijven gewoon gelden. In geval van strijdigheid gaan de regels van het Veegplan voor.

Wijzigingen voor snippergroen

Op de verbeelding krijgen de 'snipperpercelen' een nieuwe bestemming. De bestemming van het snipperperceel sluit aan bij de bestemming van het perceel waarvan de snipper onderdeel wordt. In de regels wordt in het lid 'Van toepassing verklaring' de nieuwe bestemming van toepassing verklaard. Hiermee vervalt de oude bestemming van de snipper (bijvoorbeeld Verkeer) en wordt de nieuwe bestemming van toepassing verklaard (bijvoorbeeld Tuin). De overige regels van het moederplan blijven gewoon gelden, de snipper krijgt enkel een nieuwe bestemming. Kortom: er worden geen extra bouwmogelijkheden gecreëerd, behoudens hetgeen in de bouwregels van de toekomstige bestemming staat, evenals behoudens hetgeen vergunningsvrij is op grond van het Besluit omgevingsrecht.

Wijzigingen voor kleine windturbines

De wijzigingen voor kleine windturbines worden doorgevoerd middels de planregels van het Veegplan.

Het toevoegen van de nieuwe regels in de geldende ruimtelijke plannen gebeurt via de algemene regels (hoofdstuk 3) van voorliggend Veegplan. Te weten in de algemene bouwregels en de algemene afwijkingsregels.

4.3 Hoofdstukindeling bestemmingsplanregels

4.3.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en wijze van meten. De begrippen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Zoals ook in de voorgaande paragraaf 4.2 is toegelicht, is in het eerste artikel de van toepassingverklaring opgenomen van alle geldende plannen.

Er worden een aantal nieuwe begrippen en wijze van meten toegevoegd aan de in artikel 1.4 genoemde ruimtelijke plannen.

4.3.2 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent een aantal bestemmingen. Deze zijn opgenomen in het tweede hoofdstuk van de planregels. In de voorgaande paragraaf 4.2 is toegelicht hoe de wijzigingen voor snippergroen, opslagunits, internetdetailhandel en schuilstallen zijn doorgevoerd.

  • In de bestemming 'Agrarisch' is de regeling voor de schuilstallen verwerkt.
  • In de bestemming 'Bedrijf' is de regeling voor de internetwinkels en opslagunits verwerkt. Ook zit er een van toepassingverklaring in voor snippergroenpercelen die omschakelen naar een bedrijfsbestemming.
  • In de bestemming 'Bedrijventerrein' is de regeling voor de internetwinkels en opslagunits verwerkt.
  • In de bestemmingen 'Gemengd - 3', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Wonen' en 'Woongebied' zit een van toepassingverklaring in voor snippergroenpercelen die omschakelen naar de genoemde bestemmingen.
4.3.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen.

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

In de algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels zijn de regels voor de kleine windturbines ingevoegd.

4.3.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Inspraak

Gelet op de aard van het voorliggende veegplan wordt afgezien van het houden van inspraak.

5.1.2 Vooroverleg

Het bestemmingsplan zal in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) aan vooroverleginstanties worden voorgelegd. Zij hebben gereageerd op het plan. De reacties zijn allen voorzien van een wederreactie. Waar nodig is de reactie ook in de toelichting en in de regels verwerkt. De reactienota is opgenomen als Bijlage 3.

5.1.3 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd verwerkt in het plan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft uitsluitend als doel om de diverse beleidskaders te vertalen naar de bestemmingsplannen waarop dit bestemmingsplan van toepassing is verklaard. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleine windturbines en schuilstallen is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers.

Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 in samenhang met artikel 6.2.1 van de Wro). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.