direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Kooypunt 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.811BPKOOYPUNT2012-VST1

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. openbare nutsvoorzieningen;
  • c. infrastructurele voorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. waterlopen;

met daarbij behorende:

  • f. bedrijfsgebouwen;
  • g. bedrijfswoningen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • h. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
  • i. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • j. ter plekke van de aanduiding ‘windturbine’, mag binnen de aanduiding één windturbine worden gerealiseerd waarvan de maximale hoogte 7 meter en de maximale rotordiameter 5 meter bedraagt.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bouwperceel bedragen;
  • d. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd tegelijk met of na het bouwen van de voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijke gebouwen;
  • e. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Gezamenlijke oppervlakte in m²   Goothoogte in m1   Dakhelling in graden   Hoogte in m1  
      min   max    
Bedrijfsgebouw   n.v.t.   6.5 m1   15°   45°   11 m1  
Kassen, schuurkassen, warenhuizen   300 m²   3 m1   15°   45°   10 m1  
Trekkassen   -   -   -   -   1,5 m1  
Bedrijfswoning   n.v.t.   6.5 m1   30°   50°   10 m1  
Stolpboerderij   n.v.t.   4 m1   30°   50°   15 m1  

  • f. de inhouw van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • g. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen.
3.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • c. het bouwperceel mag niet voor meer dan 50% worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dat meer bedraagt;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 meter, danwel de bestaande hoogte indien die meer is;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter, danwel de bestaande hoogte indien die meer is;
  • f. het aanleggen van een balkon of dakterras op een bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. silo's zijn niet toegestaan buiten het bouwperceel;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gelegen gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwperceel niet meer bedragen dan in het volgende bouwschema is aangegeven:

Bouwwerken   max. oppervlak   max. hoogte  
trekkassen
overige bebouwing
palen en masten  
-
10 m²
-  
1,5 m1
1,5 m1
10 m1  

  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwperceel niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  • e. ter plekke van de aanduiding ‘windturbine’, mag binnen de aanduiding één windturbine worden gerealiseerd waarvan de maximale hoogte 7 meter en de maximale rotordiameter 5 meter bedraagt.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2 sub e, ten behoeve van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot een hoogte van 11 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een gebruik met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitgezonderd 100m2 per terreinmaat voor zorglandbouw, natuureducatie of kinderopvang;
  • b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • c. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van producten bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop en het ten verkoop aanbieden van agrarische producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf alsmede direct hieraan gerelateerde producten, tot een oppervlak van maximaal 100m2 per terreinmaat;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan één bedrijfswoning per bedrijf behalve ter plekke van de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch bedrijfswoning alwaar één extra bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning of recreatieve overnachting, met uitzondering van Bed- en Breakfast;
  • f. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen of woningen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verboden uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 400m2, zodanig dat er verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,25 meter;
  • b. het graven of dempen van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
  • c. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
  • d. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, voorzover niet gelegen binnen een bouwperceel;
  • e. het aanleggen en/of verharden van wegen met een grotere breedte dan 3 meter;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverharding met een oppervlak van meer dan 500 m2;
  • g. het aanleggen en/of verharden van rijwiel-, voet- en ruiterpaden;
  • h. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • i. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  • j. het wijzigen van grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken.
3.6.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.6.3 Weigeringsgrond

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden.