direct naar inhoud van Artikel 4 Waarde - Beschermd stadsgezicht
Plan: Binnenhaven 37-40
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.220BPBHAVEN2011-VG01

Artikel 4 Waarde - Beschermd stadsgezicht

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het cultuurhistorische karakter van het beschermd stadsgezicht.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd conform de regels van de geldende enkelbestemming(en) en de regels zoals bepaald in dit artikel.

4.2.2 Bouwpercelen

ten aan zien van bouwpercelen geldende volgende bepalingen:

  • a. het minimale aantal te realiseren percelen per (her)ontwikkellocatie wordt gevonden door de totale breedte van een aaneengesloten te (her)ontwikkelen locatie te delen door 7,2 en het aldus gevonden getal naar boven af te ronden (de maximale breedte voor een perceel bedraagt dientengevolge 7,2 meter).
  • b. de parcelering van percelen moet leesbaar zijn over de gehele diepte van het perceel (het perceel dient zowel aan de voor- als aan de achterzijde dezelfde breedtemaat te hebben).
  • c. er mogen maximaal drie percelen met dezelfde breedte naast elkaar liggen onder de voorwaarden dat:
    • 1. dit slechts éénmaal per (her)ontwikkellocatie voorkomt;
    • 2. de percelen grenzend aan de percelen met dezelfde breedtemaat minimaal 0,9 meter breder of smaller moeten zijn dan deze percelen;
    • 3. een hoekperceel niet dezelfde breedte heeft als het naastgelegen perceel.

4.2.3 Hoofdgebouwen
  • a. de voorgevel van een hoofdgebouw wordt, over de gehele breedte van het perceel, op de gevellijn gebouwd;
  • b. het verschil van de verdiepings- en goothoogte van op de gevellijn, naast elkaar gelegen gebouwen dient minimaal 0,15 meter te bedragen;
  • c. alle voorgevels van gebouwen op de gevellijn dienen (ongeacht de aan- en /of afwezigheid van een kapvorm) te worden voorzien van een beëindiging in de vorm van een uitkragende dakrand/-goot welke minimaal 10 centimeter voor de voorgevel uitsteekt;
  • d. een hoofdgebouw moet worden voorzien van een (afgekopte) kap;
  • e. bij toepassing van een lessenaarsdak bevindt het hoogste punt zich aan de voorzijde van het hoofdgebouw;
  • f. de gevel (met uitzondering van een (afgetopte) kap waarvan de noklijn haaks ligt op de gevellijn) van het hoofdgebouw mag niet gedeeltelijk worden doorgetrokken zodat de gevel onderdeel uitmaakt van de kapvorm;
  • g. per 6 bebouwingsvlakken mag slechts 1 gebouw een noklijn hebben die haaks ligt op de gevellijn;
  • h. de gevel van het hoofdgebouw wordt altijd beëindigd door een dakrand;
  • i. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 10°;
  • j. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 60°;
  • k. luifels en in- en uitpandige balkons aan de voorgevel van een hoofdgebouw zijn niet toegestaan;

4.2.4 Dakkapellen

Ten aanzien van dakkapellen op de daken geldt:

  • a. een combinatie van (gedeeltelijke) dakopbouwen en dakramen in een dakvlak zijn niet toegestaan;
  • b. een dakkapel is toegestaan mits deze achter en/of boven de dakrand wordt geplaatst en geen geheel vormt met de voorgevel;
  • c. dakkapellen boven elkaar zijn niet toegestaan (gestapelde dakkapellen);
  • d. de onderzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 meter boven de dakvoet liggen;
  • e. de bovenzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 meter onder de daknok liggen;
  • f. dakkapellen worden minimaal 0,5 meter van elkaar geplaatst;
  • g. een dakkapel is, aan de zijkant, uitsluitend toegestaan op een afstand van minstens 3 meter van de voorkant van de woning.

4.2.5 Dakramen

Ten aanzien van dakramen in dakvlakken geldt:

  • a. dakramen mogen niet boven elkaar in het dakvlak gelegen zijn;
  • b. dakramen dienen 1,5 meter uit de zijkant van het dakvlak geplaatst te zijn.

4.2.6 Entree (deuren)

Ten aanzien van entreedeuren tot een gebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. elk gebouw bevat maximaal 1 entreedeur (welke één of meerdere woningen in het desbetreffende gebouw ontsluit);
  • b. een voordeur dient in het gevelvlak te worden gerealiseerd, met uitzondering van een deur aan de voorzijde van een pand waar de deur inpandig mag worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat de diepte van het aldus ontstane portiek niet meer bedraagt dan 1,5 meter.

4.2.7 Rolluiken

Ten aanzien van het realiseren van rolluiken gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend transparante rolluiken (minimaal 90% transparant) geplaatst achter gevels zijn toegestaan;
  • b. afgezien van het bepaalde in sub a zijn geen rolluiken toegestaan.

4.2.8 Achterzijde van het hoofdgebouw

Voor het bouwen of herbouwen van bouwwerken achter de achtergevel van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. bebouwing op de achterste perceelsgrens dient gevormd te worden door een erfafscheidingsmuur met een hoogte van minimaal 3 meter en/of een gebouw over de gehele breedte van het bouwperceel.
  • b. gebouwen achter de achtergevel van het hoofdgebouw zijn minimaal één bouwlaag lager ten opzichte van het hoofdgebouw.
  • c. gebouwen achter de achtergevel van het hoofdgebouw bestaan uit:
    • 1. maximaal 2 bouwlagen met een (afgetopte) kap en worden gebouwd op de achterste perceelsgrens;
    • 2. maximaal 3 bouwlagen met een plat dak, mits dit maximaal 40% per te herontwikkelen locatie en niet meer dan 2 gebouwen naast elkaar betreft.
  • d. wanneer er op twee of meer naast elkaar liggende percelen terugliggende bebouwing en/of een teruggelegen bovenverdieping aanwezig is, dan dient de zijde van de bebouwing en/of de bovenverdieping van elk perceel welke naar de straat is toegekeerd minstens 0,5 meter ten opzichte van elkaar te verspringen.
  • e. aan de achterzijde bevat de gevel minstens een dakrandbeëindiging;
  • f. een gebouw moet worden voorzien van een (afgetopte) kap;
  • g. de gevel mag niet gedeeltelijk worden doorgetrokken zodat de gevel onderdeel uitmaakt van de kapvorm;
  • h. de dakhelling bedraagt minimaal 10°;
  • i. de dakhelling bedraagt maximaal 60°.

4.2.9 Erf- en perceelsafscheidingen

Voor erf- en perceelsafscheidingen achter het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de erf- of perceelsafscheiding dient op de perceelsgrens aan de achterzijde of de zijkantzijde van het perceel te worden geplaatst;
  • b. de erf- of perceelsafscheiding dient gerealiseerd te worden over de gehele breedte van het perceel;
  • c. de hoogte van een erf- of perceelsafscheiding bedraagt minimaal 3 meter;
  • d. de breedte van een doorgang binnen de erf- of perceelsafscheiding, anders dan een garagedeur, bedraagt maximaal 1,5 meter;

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken met betrekking tot grootte bouwpercelen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2, onder a, voor het realiseren van bredere percelen met een maximum van 11,0 meter, onder de voorwaarden dat:

  • a. binnen een zone van 27,0 meter slechts één perceel breder dan 7,2 meter voorkomt;
  • b. de minimale afstand tussen twee percelen die breder zijn dan 7,2 meter, 4,5 meter bedraagt.

4.3.2 Afwijken ten behoeve van een plat dak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.2.3, onder d, i en j, en lid 4.2.8, onder f, h en i, voor het realiseren van een plat dak, onder de voorwaarde dat:

  • a. de naastgelegen panden voorzien zijn van een (afgetopte) kap.

4.3.3 Afwijken ten behoeve van extra deur

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.2.6, onder a, voor het realiseren van een extra deur per gebouw, onder de voorwaarden dat:

  • a. de extra deur in directe verbinding staat met het achter het gebouw liggend erf;
  • b. geen voordeur uitkomt op het terrein welke door deze extra deur wordt ontsloten.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen ten behoeve van nieuwe doorbraken, extra dwarsstraten, doorgangen of stegen in de bestaande bebouwingsstructuur;
  • b. het geheel of gedeeltelijk weghalen/slopen van hekwerken, beschoeiingen en kadermuren langs het water;
  • c. het schilderen of pleisteren van de in de perceelsgrens gebouwde gevels van gebouwen en erfscheidingsmuren;
  • d. het aanleggen van inritten aan de voor- en achterzijde.

4.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gericht beheer of gebruik van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

4.4.3 Voorwaarden

De vergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de gronden.