direct naar inhoud van Artikel 19 Waarde - Beschermd stadsgezicht
Plan: Stadshart Centrum 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.214BPStadshart2010-VST1

Artikel 19 Waarde - Beschermd stadsgezicht

 

19. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

-       het behoud, herstel en de uitbouw van de in het beeldkwaliteit aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en de bebouwing daarin.

19. 2.    Bouwregels

19. 2. 1. In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te bouwen, aan te leggen en te gebruiken op een wijze die strijdig is met de in dit artikel gegeven regels.

19. 2. 2. Ten aanzien van bouwpercelen gelden de volgende regels:

a.    het minimale aantal te realiseren percelen per (her)­ontwikkellocatie wordt gevonden door de totale breedte van een aaneengesloten te (her)ontwikkelen locatie delen door 7,2 en het aldus gevonden getal naar boven af te ronden. (De maximale breedte voor een perceel bedraagt dientengevolge 7,20 m);

b.    de parcellering van percelen moet leesbaar zijn over de gehele diepte van het perceel. (Het perceel dient zowel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1’ als ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’ dezelfde breedtemaat te hebben);

c.    er mogen maximaal drie percelen met dezelfde breedte naast elkaar liggen onder de voorwaarden dat:

1.    dit slechts één maal per (her)ontwikkellocatie voorkomt, en;

2.    de percelen grenzend aan de percelen met één en dezelfde breedte minimaal 0,90 m breder of smaller moeten zijn dan deze percelen.

19. 2. 3. Het maximale aantal woningen wat per bouwperceel mag worden gebouwd, wordt bepaald door:

a.    voor gebieden, ter plaatse van de aanduiding ‘centrum’:

-       het totale oppervlakte van één perceel, te delen door 72. Het getal dat daaruit wordt verkregen moet worden afgerond als geheel getal, naar boven (vanaf 0,5) of naar beneden (tot en met 0,5);

 


b.    voor de overige gebieden:

-       het totale oppervlakte van één perceel, te delen door 108. Het getal dat daaruit wordt verkregen moet worden afgerond als geheel getal, naar boven (vanaf 0,5) of naar beneden (tot en met 0,5).

19. 2. 4. Voor het bouwen op een bouwperceel gelden de volgende regels:

a.    bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen de grenzen van een bouwperceel;

b.    gebouwen mogen niet aaneengesloten doorlopen van de gronden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1’, naar de gronden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’, tenzij dit in de bestaande situatie wel het geval is.

19. 2. 5. Voor het bouwen of ver- en herbouwen van gebouwen, ter plaatse aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding - bescherm­de gevelwand 1’, gelden de volgende regels:

a.    elk gebouw staat over de gehele breedte van het perceel, op de perceelgrens;

b.    de maximale goot- en bouwhoogte en hellingshoek van het dak mag niet hoger zijn dan:

Locatie

Maximale bouwhoogte

 in meters

Maximale goothoogte in meters

De hellingshoek in graden van het dak moet liggen tussen de

de Weststraat

12,9

10,2

10 en 60

de Kerkgracht, Loodsgracht, Molengracht, Westgracht, en Zuidstraat

16,7

10,2

10 en 60

 

tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘maximale bouwhoogte (m)’ of ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’, in welk geval de bouwhoogte respectievelijk goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte mogen bedragen;

c.    lid 19.2.5. is niet van toepassing op het pand in de volgende tabel:

 

Adres

nummer

Omschrijving gebouw

Westgracht

66-69a

Voormalige Lutherse Kerk

 

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘centrum’ heeft de begane grond een verdiepingshoogte van niet minder dan 3,50 m;

e.    het verschil van de verdiepings-, en goothoogte van naast elkaar gelegen gebouwen dient niet minder dan 0,15 m te bedragen;

f.     per gebouw mag maximaal één erker op de verdieping aan de voorgevel worden gebouwd waarbij de erker niet meer dan 0,60 m uitsteekt en niet hoger is dan de verdiepingshoogte;

      De breedte van de erker mag niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedragen.

19. 2. 6. Voor het her- of bouwen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’ gelden de volgende regels:

a.    bebouwing op de voorgevelrooilijn van een bouwperceel waarvan de breedte niet groter of gelijk is als 7,20 m, dient gevormd te worden door:

1.    een erfafscheidingsmuur met een bouwhoogte van niet meer dan 1,80 m, en/of;

2.    een gebouw over de gehele breedte van het bouwperceel;

b.    bebouwing op de voorgevelrooilijn van een bouwperceel waarvan de breedte groter is dan 7,20 m, dient gevormd te worden door:

1.    bebouwing over niet meer dan 75% van de breedte van de bouwstrook binnen de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte, en/of;

2.    een gebouw hoger dan 3,00 m met een breedte van niet meer dan 7,20 m;

c.    gebouwen ter plaatse aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’ zijn minimaal één verdieping lager ten opzichte van bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1’. Daarnaast dient de maximale bouwmassa van gebouwen te voldoen aan de onderstaande tabel:

 

 

Locatie

Soort gebouw

Langs de Oostslootstraat en

Molenstraat

maximaal 2 bouwlagen met kap, staand in de voorgevel rooilijn

 

 

 

Langs de Keizersgracht

maximaal 2 bouwlagen met kap, staand in de voorgevelrooilijn of

met uitzonderingen van hoekpanden,

maximaal 3 bouwlagen met een plat dak, mits dit maximaal 40% betreft per te herontwikkelen locatie en niet meer dan 2 gebouwen naast elkaar betreft.

 

 

 

 

d.    zodra er op twee of meer naast elkaar liggende percelen terug­liggende bebouwing en/of een terug gelegen boven­verdieping aanwezig is, dan dient de zijde van de bebouwing en/of de bovenverdieping van elk perceel welke naar de straat is toegekeerd minstens 0,50 m ten opzichte van elkaar te verspringen;

e.    de gevel bevat minstens een dakrandbeëindiging;

f.     de dakhelling van een gebouw mag niet minder dan 10° en niet meer dan 60° bedragen;

g.    in afwijking op het bepaalde in sub c. mogen gebouwen een grotere bouwmassa hebben indien dit reeds ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaand was, dan wel worden gebouwd of kunnen worden met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet.

19. 2. 7. Ten aanzien van gebouwen op een straathoek gelden de volgende, op lid 19.2.2. tot en met 19.2.6. aanvullende, regels:

-       op een hoekperceel zullen gebouwen en/of erfafscheidingen uitsluitend in de rooilijn (drie zijden) staan, waarbij de hoek aan de zijkant van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’ minstens wordt gevormd door het pand.

19. 2. 8. Ten aanzien van daken op de gebouwen gelden, onverminderd het gestelde in lid 19.2.2. tot en met 19.2.7., de volgende regels:

a.    een pand wordt voorzien van een kap;

1.    bij toepassing van een lessenaarsdak, bij gebouwen, ter plaatse aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1’, bevindt het hoogste punt zich aan de voorkant;

2.    aan afgetopt zadeldak is niet toegestaan;

b.    de gevel (met uitzondering van een kap waarvan de noklijn haaks ligt op de voorgevellijn) mag niet gedeeltelijk worden doorgetrokken zodat de gevel onderdeel uitmaakt van de kapvorm;

c.    een gevel wordt altijd beëindigd door een dakrand.

19. 2. 9. Ten aanzien van het realiseren van garages gelden de volgende regels:

a.    er mogen geen garages worden aangelegd welke minder dan 10 parkeerplaatsen bevatten;

b.    de maximale bouwhoogte van een nieuw te bouwen parkeergarage (uitgezonderd de toegang) is ter plekke van de parkeerplaatsen 0,00 m + peil;

c.    de toegang tot de garage dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’ plaats te hebben.

19. 2. 10. Het bepaalde in lid 19.2.2. tot en met 19.2.9. is niet van toepassing op de gronden en bouwwerken, ter plaatse aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwregels beschermd stadsgezicht’.

19. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

19. 4.    Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van: 

a.    het bepaalde in lid 19.2.2. in die zin dat bredere percelen worden gerealiseerd, met een breedte van niet meer dan 11,00 m, mits:

1.    binnen de zone van 27,00 m slechts één perceel breder dan 7,20 m voorkomt;

2.    de minimale afstand tussen twee percelen die breder zijn dan 7,20 m, 4,50 m bedraagt;

b.    het bepaalde in lid 19.2.7. in die zin dat niet in de rooilijn wordt gebouwd, mits:

1.    de afstand van de rooilijn tot het gebouw niet minder dan 3,00 m bedraagt, en;

2.    op de rooilijn een erfafscheiding wordt gerealiseerd net niet minder dan 1,80 m;

c.    het bepaalde in lid 19.2.8. sub a. in die zin dat een plat dak wordt gerealiseerd, mits:

1.    de goothoogte niet minder dan 0,50 m lager is dan de goothoogte van het naastgelegen pand (bestaand of nieuw);

2.    de naastgelegen panden zijn voorzien van een kap;

3.    het gebouw niet op een hoek van straten en/of grachten is gelegen;

4.    het aantal platte daken mag niet meer dan 30% bedragen van het aantal daken van een blok aaneengesloten bebouwing.

19. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de bovenverdieping van een gebouw ten behoeve van opslag;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken strijdig met de parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in bijlage 3. 

19. 6.    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

19. 6. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.    het geheel of gedeeltelijk weghalen/slopen van hekwerken, beschoeiingen en kademuren langs het water;

b.    het schilderen of pleisteren van de in de perceelgrens gebouwde gevels van gebouwen en erfafscheidingsmuren;

c.    het aanleggen van inritten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1 en/of ‘specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2’.

19. 6. 2. Het bepaalde in lid 19.6.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

19. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de gronden.

19. 7.    Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken

19. 7. 1. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen, ten behoeve van nieuwe doorbraken, extra dwarsstraten, doorgangen of stegen in de bestaande bebouwingsstructuur is een omgevingsvergunning vereist.

19. 7. 2. Het bepaalde in lid 19.7.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

19. 7. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de gronden.