direct naar inhoud van Artikel 7 Groen
Plan: Stadshart Centrum 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.214BPStadshart2010-VST1

Artikel 7 Groen

 

7. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    groenvoorzieningen;

b.    bermen en beplanting;

c.    paden;

d.    speelvoorzieningen;

e.    waterlopen en waterpartijen;

f.     een gedenkteken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - gedenkteken’;

g.    het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege een industrieterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’;

h.    de bescherming van de functie van de waterkering, ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - waterkering’;

het behoud en het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

i.      verhardingen;

waarbij het behoud van de in bijlage 3 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht uitgangspunt is;

met de daarbijbehorende:

j.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals banken, verlichting, bruggen, bewegwijzering en terreinafscheidingen.

7. 2.       Bouwregels

7. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen;

b.    de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.

7. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de in bijlage 3 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid; en

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

-       het gebruik van de gronden ten behoeve van wegen.

7. 5.       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

7. 5. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.    het aanleggen of verharden van paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;

c.    het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

e.    het vellen, rooien en beschadigen van houtgewas voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing zijn.

7. 5. 2. Het bepaalde in lid 7.5.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7. 5. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden.