Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veld 5 fase 2, 't Laar
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0400.BPVELD5FASE2-ON01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Veld 5 fase 2, 't Laar met identificatienummer NL.IMRO.0400.BPVELD5FASE2-ON01 van de gemeente Den Helder;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten van het bestemmingsplan 'Julianadorp Zuid-Oost 2010' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0400.516BPJULIANADORPZO-VA01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aangebouwd bijgebouw
een bijgebouw welke aangebouwd is of gesitueerd is binnen 1,0 m van het hoofdgebouw;
 
1.7 aan-huis-verbonden beroep
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel (met uitzondering van internetdetailhandel) of horecagerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bebouwingspercentage
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;
 
1.11 bestaand
  1. bij bouwwerken:
    bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. bij gebruik:
    bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.12 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
 
1.13 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand (van het hoofdgebouw gescheiden), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.24 erf
het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
 
1.25 erker
een overwegend (60% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen voor de voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;
 
1.26 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.27 gevellijn
aanduiding in het bouwvlak waarop de voorgevel van een gebouw gebouwd dient te worden;
 
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming, zijn constructie en/of afmetingen, als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
1.29 horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
1.30 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.31 nutsvoorzieningen
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
 
1.32 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder 1,2 m boven peil is gelegen;
 
1.33 ondergeschikte detailhandel
een niet zelfstandige detailhandelsfunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;
 
1.34 overbouw
een gedeelte van een gebouw, welke indirect met de ondergrond verbonden is en welke indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.35 overkapping
een niet zelfstandig dragende horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een scheidingsconstructie tegen weersinvloeden;
 
1.36 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,5 m bedraagt:
    de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,5 m bedraagt:
    de hoogte van het aanliggende terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil;
  4. voor een bouwwerk waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak meer dan 0,5 m bedraagt:
    de gemiddelde hoogte van het op de hoekpunten van het gebouw aansluitende afgewerkte terrein;
1.37 praktijk- en/ of kantoorruimte
een niet voor bewoning bestemd gebouw of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
 
1.38 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
 
1.39 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
 
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.40 serre
een overwegend (minimaal 70% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen achter de voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;
 
1.41 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.42 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
 
1.43 vloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van binnen gebouwen gelegen ruimten, gemeten tussen de binnenzijde van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke woningscheidende muren;
 
1.44 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.45 voorgevellijn
een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;
 
1.46 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.47 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen (zorg)woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.48 zorgwoning
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die verzorging behoeven als gevolg van een enkele of meervoudige beperking.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  • de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
  • de afstand tot de (achter/ zijdelingse) perceelgrens:
    vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (achter/ zijdelingse) perceelgrens;
  • de breedte van een bouwwerk:
    tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan;
  • de (horizontale) diepte van een gebouw:
    de buitenwaartse lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
  • het laagste punt van een bouwwerk:
    het laagste punt vanaf peil tot aan de onderkant van de afgewerkte constructie van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. dagrecreatief medegebruik;
  2. evenementen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. verhardingen;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals banken, verlichting, bruggen, bewegwijzering en terreinafscheidingen.
3.2 Bouwregels
Op of in de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
Artikel 4 Woongebied
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. (woon)gebouwen ten behoeve van zorgwoningen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
  2. wegen, straten en paden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend (woon)gebouwen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 7,5 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11,0 m bedragen;
  5. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
  6. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet meer dan 35° bedragen.
  7. in afwijking van het bepaalde in sub c tot en met f gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwregels’ de volgende regels:
    1. het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen mag niet minder dan 3 bedragen;
    2. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 14,0 m bedragen;
    3. een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak.
4.2.2 Aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als gebouwen mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 45 m² per hoofdgebouw bedragen;
  3. per hoofdgebouw mag maximaal één vrijstaand bijgebouw gerealiseerd worden;
  4. per geschakeld hoofdgebouw mogen maximaal twee vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden;
  5. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke achtergevel worden gebouwd met een diepte van niet meer dan 3,0 m;
  6. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke zijgevel op ten minste 1,0 m achter de voorgevellijn worden gebouwd met een breedte van niet meer dan 3,5 m;
  7. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,0 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste bouwlaag mag bedragen;
  8. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  9. de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 35° bedragen.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan 9,0 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,8 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer dan 1,0 m mag bedragen, tenzij de perceelgrens ligt in het verlengde van de zijgevel;
    2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1,0 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de parkeersituatie;
  4. de stedenbouwkundige situering; en
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in:
  1. artikel 4 lid 2.1 sub e en toestaan dat een hoofdgebouw (deels) voorzien wordt van een plat dak;
  2. artikel 4 lid 2.1 sub g onder 1  en vrijstaande hoofdgebouwen toe staan; ;
  3. artikel 4 lid 2.1 sub g onder 3 en toestaan dat een hoofdgebouw (deels) voorzien wordt van een kap.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het niet voorzien in voldoende parkeerplaatsen volgens de normen in artikel 8 lid 1.
3 Algemene regels
 
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijking verlenen van: 
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de bouwgrenzen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de grootte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,0 m;
  5. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 46,0 m;
  6. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 6 m² bedraagt;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw met een maximum van 1,5 m bedraagt;
  7. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
      mits:
      - de bouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijdend;
    3. balkons, mits:
      - de bouwgrens met niet meer dan 1,0 m overschrijdend;
      - de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
    4. erkers, mits:
      - de bouwgrens met niet meer dan 0,6 m overschrijdend;
      - de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt.
  8. Een afwijking als bedoeld in lid a t/m h kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking kan worden voorkomen.
  9. Een afwijking als bedoeld in lid a t/m h kan alleen worden verleend indien sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 8 Overige regels
8.1 Voldoende parkeergelegenheid
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en/of het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Den Helder 2017-2021' (vastgesteld op 20 januari 2017) en diens rechtsopvolger(s).
8.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1  en toestaan dat: 
  1. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid in de omgeving, al dan niet in samenhang met parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, indien het specifieke gebruik en/of de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geven en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
8.3 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw, dan wel bestemmingsvlak, aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. Dit ter beoordeling van bevoegd gezag, waarbij het bevoegd gezag toetst aan het op het moment van het verlenen van een omgevingsvergunning geldende gemeentelijke beleid omtrent laden en lossen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Veld 5 fase 2, 't Laar'