direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Willem Alexanderhof fase 4.2, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad van Den Helder het bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011' vastgesteld. Onderdeel van het plangebied van dat bestemmingsplan is de locatie waar de nieuwe wijk 'Willem Alexanderhof' wordt ontwikkeld. Voor een aantal delen van de nieuwe wijk 'Willem Alexanderhof' was de concrete invulling op het moment van het opstellen van dat bestemmingsplan nog niet bekend. Om deze reden is voor enkele delen van het plangebied van het bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011' een uit te werken bestemming opgenomen. Voor een groot deel van 'uitwerkingsgebied 4' is inmiddels een concrete invulling bekend.

Het uitwerkingsplan Willem Alexanderhof fase 4.2, 2018 voorziet in een juridisch-planologische regeling om deze beoogde invulling mogelijk te maken. Dit uitwerkingsplan is na vaststelling onderdeel geworden van het moederplan bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011', met identificatienummer NL.IMRO.0400.513BPJDORPOOST2011-VST1.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in Julianadorp Oost in de gemeente Den-Helder. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1_0001.png"

Afbeelding 1.1: uitsnede verbeelding Willem Alexanderhof fase 4.2

Het plangebied wordt begrensd door aan de noord- en westzijde de Koningsbrink, aan de oostzijde de Zuiderhaaks.

Voor de exacte ligging en begrenzing van het plangebied dient de digitale verbeelding behorend bij dit uitwerkingsplan te worden geraadpleegd.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011', dat op 19 december 2011 door de gemeenteraad van Den Helder is vastgesteld. Het vigerend bestemmingsplan is het moederplan voor dit uitwerkingsplan. Waar in deze toelichting het begrip 'moederplan' wordt gebruikt, wordt daarmee het bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011' bedoeld. Het plangebied van het uitweringsplan is in het bestemmingsplan bestemd als 'Woongebied - uit te werken'. Het gebied is tevens voorzien van de aanduiding 'Gebiedsaanduiding wro-zone - uitwerkingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Julianadorp Oost


De maximum bouwhoogte is 12 meter en de maximum goothoogte bedraagt 6 meter. Er mogen conform het bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011' binnen deelgebied maximaal 149 woningen worden gerealiseerd. Echter, onderhavig plan geldt voor een deel van het uitwerkingsgebied. Hierin worden in plaats van 149 woningen, in totaal 98 woningen gerealiseerd. Onderhavig plan geldt voor 94 van deze woningen (zie ook paragraaf 2.3).

1.4 Leeswijzer

Voorliggend uitwerkingsplan bestaat uit een digitale verbeelding, planregels en een toelichting. De digitale verbeelding en de planregels vormen samen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied.

De bestemmingen zijn geometrisch bepaald en worden digitaal verbeeld en vastgesteld. Daarnaast zijn de bestemmingen voorzien van planregels ten aanzien van bouwen en gebruik. Deze regels bepalen de randvoorwaarden waarbinnen fase 4.2 van de woonwijk 'Willem Alexanderhof' kan worden gerealiseerd. Het uitwerkingsplan gaat daarnaast vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks juridisch bindende werking.

De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het project Willem Alexanderhof fase 4.2, waarin de huidige situatie en de beoogde situatie in het plangebied aan bod komen. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante, geldende ruimtelijke beleidskader zover deze zijn gewijzigd sinds de vaststelling van het moederplan. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante omgevingsaspecten aan bod, waarbij de resultaten van diverse onderzoeken worden uitgelicht. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de regels van het uitwerkingsplan. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Willem Alexanderhof fase 4.2

2.1 Inleiding

In Julianadorp Oost wordt de nieuwe woonwijk Willem Alexanderhof ontwikkeld. De realisatie van Willem Alexanderhof vindt plaats in een aantal verschillende fasen. Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op fase 4.2 van Willem Alexanderhof.

2.2 Bestaande situatie in het plangebied

Het plangebied van Willem Alexanderhof fase 4.2 is in de bestaande situatie onbebouwd terrein. In het plangebied zijn de voorbereidingen voor de ontwikkeling van fase 4.2 reeds in gang gezet. Er is voorbelasting aangebracht om de zetting van de grond te versnellen.

2.3 Beoogde situatie in het plangebied

In de beoogde situatie wordt het plangebied omgevormd tot een deelgebied van de nieuwe woonwijk Willem Alexanderhof. Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan bevat in de beoogde situatie 94 grondgebonden woningen, verdeeld over verschillende woningtypes. Hiermee wordt een gedifferentieerd woningaanbod te gecreëerd.

Onderstaand indicatieve stedenbouwkundig plan ligt ten grondslag aan de verdere invulling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1_0003.png"

Afbeelding 2.1: stedenbouwkundig plan Willem Alexanderhof fase 4.2

Oorspronkelijk zou het plangebied 98 woningen mogelijk maken. Ten oosten van het plangebied worden vier woningen ontwikkeld die via een separate afwijkingsprocedure mogelijk gemaakt worden. Deze woningen vallen binnen het invloedgebied van de Zuiderhaaks. In het moederplan is een bepaling opgenomen die de maximale geluidsbelasting van 48 dB(A) op geluidsgevoelige gevels toestaat. In de regels van het moederplan is geen mogelijkheid opgenomen om middels een besluit hogere waarde af te wijken van deze maximale geluidsbelasting. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, wordt via een buitenplanse afwijkingsprocedure (artikel 2.12 lid 1 onder a, sub 3 Wabo) afgeweken van het bestemmingsplan. Het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan is hierop aangepast en heeft betrekking op de overige 94 woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor het beleidskader wordt verwezen naar de toelichting bij het moederplan: bestemmingsplan 'Julianadorp Oost 2011' met identificatienummer NL.IMRO.0400.513BPJDORPOOST2011-VST1. Enkel gewijzigd of nieuw relevant beleid, dat niet in het moederplan is verwerkt, is in dit beleidskader opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

In de SVIR zijn de nationale belangen geformuleerd. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's.


Betekenis voor het uitwerkingsplan
Met het planologisch mogelijk maken van een woonwijk is het uitwerkingsplan niet in strijd met de doelen uit de SVIR. De SVIR vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen.


Betekenis voor het uitwerkingsplan
De ontwikkeling die met dit uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft geen project van nationaal belang. Het voorliggende uitwerkingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.

Er is in principe sprake van een stedelijke ontwikkeling indien het een project betreft voor de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.

3.2.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van vaststelling van het moederplan was de Ladder voor duurzame verstedelijking nog niet verplicht. Het plangebied betreft een afgebakend gebied dat in het moederplan reeds is aangewezen als locatie voor woningbouw. Omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar een tot nu toe onbenutte planologische mogelijkheid, is voor dit uitwerkingsplan de Ladder niet verplicht. Dit laat echter onverlet dat er sprake dient te zijn van een goede ruimtelijke ordening op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Met het oog op de succesvolle verkoop van voorgaande fasen van Willem Alexanderhof, is het de verwachting dat er ook grote behoefte bestaat voor het gedifferentieerde woningaanbod uit fase 4.2 en komende fasen.

Gezien de huidige druk op de woningmarkt, die ook de noordelijk Randstad raakt, wordt ingezet op bewoners van binnen en buiten de gemeente. De nieuwe wijk draagt, door zijn gedifferentieerde woningtypen, het dorpse karakter, de nabijheid van de dorpskern en de duurzaamheidsambities bij aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningopgave in Julianadorp en omgeving. Tevens geeft het een impuls aan de voorzieningen binnen de dorpskern Juliadorp.

De ontwikkelaar en de gemeente Den Helder hebben het vertrouwen dat onder andere de bovengenoemde omstandigheden en de veranderingen op de Nederlandse huizenmarkt ertoe leiden dat er voldoende vraag is naar de woningen in Willem Alexanderhof.

3.2.4 Besluit milieueffectrapportage

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Op basis van het Besluit m.e.r. wordt bepaald of bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan maakt een woningbouwproject mogelijk. In bijlage D van het Besluit m.e.r. is opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Aan de opgenomen grenswaarden wordt niet voldaan, waardoor voor het voorliggende bestemmingsplan de vormvrije m.e.r. procedure van toepassing is. In 4.11 komt het onderwerp milieueffectrapportage verder aan bod.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 ‘Kwaliteit door Veelzijdigheid’ vastgesteld. Op 28 september 2015 is een actualisatie van de structuurvisie vastgesteld. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 schets de toekomst van de ruimtelijke ordening in de provincie op de lange termijn.

De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.

De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke
kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo’n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.

De drie hoofdbelangen vallen uiteen in twaalf ondergeschikte belangen, zoals is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1_0004.png" Afbeelding 3.1: Provinciale Belangen (Bron: Provincie Noord-Holland)


Het uitwerkingsplan is niet in strijd met de provinciale belangen zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) is gelijktijdig met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld en in werking getreden. De PRV bevat de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Op 23 april 2018 is een wijziging van de PRV vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland.

Het uitwerkingsplan voldoet, net als het moederplan, aan de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Den Helder 2016-2020

Op 11 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Den Helder de Woonvisie Den Helder 2016-2020 vastgesteld. In de woonvisie zijn de speerpunten van de gemeente Den Helder met betrekking tot wonen vastgelegd:

  • 1. betaalbare kwaliteit;
  • 2. goed wonen voor jong en oud;
  • 3. duurzaam wonen;
  • 4. tijdelijk wonen.


Betaalbare kwaliteit: van kwantiteit naar kwaliteit. Den Helder zet in op de verbetering van de bestaande woningvoorraad, op leefbare en veilige wijken, het tegengaan van sociale overlast, gemengde wijken met een evenwichtige samenstelling van woningen en bewoners, op ruimte voor experimenten met nieuwe woonvormen, op stedelijke en wijkgerichte voorzieningen die goed bereikbaar zijn, op een aantrekkelijk stadshart en vraaggerichte nieuwbouw. Voor elke doelgroep moet een passende, betaalbare woning beschikbaar zijn: bevorderen van koop door jongeren, passende en betaalbare woningen voor kwetsbare groepen, toewijzingsbeleid en aandacht voor energielasten.

Goed wonen voor jong en oud: jong en oud zijn de twee meest relevante doelgroepen voor Den Helder. Het percentage jongeren dat Den Helder verlaat, moet worden teruggebracht om een leefbare stad te houden. Daarnaast zal de komende jaren het percentage ouderen in Den Helder fors toenemen. Er voor zorgen dat deze groep inwoners goed woont in een prettige en veilige stad met passende voorzieningen, is een belangrijk aandachtspunt.

Duurzaam wonen: Den Helder richt zich op de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad: energiezuinige nieuwbouw (Nul op de Meter-woningen), nieuwe duurzame energiebronnen voor woningen, levensloopbestendige voorraad en nieuwbouw.

Tijdelijk wonen: Den Helder kijkt naar opties voor de verschillende groepen die niet op permanente basis in Den Helder verblijven: short-stay-mogelijkheden voor marinepersoneel, offshore-werkers, arbeidsmigranten, studenten, (zorg)toeristen.

Het uitwerkingsplan draagt bij aan de realisatie van woningen in de gemeente Den Helder en is niet in strijd met de woonvisie. Er zal sprake zijn van woningen in verschillende prijsklassen, niet specifiek gericht op een bepaalde doelgroep.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De gevolgen voor de milieu- en omgevingskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk komen de voor het project relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod.

4.2 Bodem

Kader
Op grond van de Wet bodembescherming dient de kwaliteit van de bodem te worden bewaakt en dienen verontreinigingen in de bodem te worden voorkomen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn voor de te realiseren functies.


Onderzoek
In 2017 is voor Julianadorp Oost bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is onderdeel van het onderzoeksgebied. Voor het plangebied geldt dat er geen bodem- en waterbodem verontreinigingen zijn aangetroffen die de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan belemmeren. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting toegevoegd.


Betekenis voor het uitwerkingsplan
De bodem- en waterbodemkwaliteit in het plangebied vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

4.3 Archeologie

Kader
In de Erfgoedwet is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het uitwerkingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.


Onderzoek
In het moederplan is aandacht besteed aan de archeologische situatie van het plangebied. Er in 2007 een bureauonderzoek archeologie uitgevoerd. Op basis van de bevindingen van het bureauonderzoek is vervolgens een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Verder archeologisch onderzoek werd niet noodzakelijk geacht. Het moederplan is vastgesteld zonder archeologisch voorbehoud voor het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

4.4 Ecologie

Kader
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het uitwerkingsplan op de beschermde natuurwaarden.

Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.


Gebiedsbescherming
Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.


Onderzoek
Voor het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat, gezien de ligging van het projectgebied aan de oostzijde van Julianadorp, het tussengelegen stedelijke en intensief agrarische gebied en de afstand (2,8 km), significante effecten uitgesloten zijn op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog.

Voor Willem Alexanderhof fase 4.2 is tevens een Aerius-berekening uitgevoerd om het extern effect van het uitwerkingsplan op Natura-2000 gebieden als gevolg van stikstofdepositie te berekenen. Uit de Aerius-berekening blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de kritisch depositiewaarde. Het project heeft geen negatieve invloed op het voorkomen van stikstofgevoelige habitattypen binnen het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog.

Het plangebied is niet aangewezen als NNN, een ecologische verbindingszone of een weidevogelleefgebied. Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden worden niet verwacht.

In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Het voorkomen van beschermde plantensoorten in het plangebied valt op basis van verspreidingsgegevens ook niet te verwachten.

In en om het plangebied is een aantal algemene broedvogels aangetroffen en te verwachten. Vanuit de Wet natuurbescherming geldt een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Verstorende werkzaamheden mogen enkel plaatsvinden buiten het broedseizoen. Mogelijke nestlocaties van vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats of sporen die wijzen op hun aanwezigheid, zijn niet waargenomen in of rond het plangebied. Er wordt dan ook niet verwacht dat nesten of het leefgebied van vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats worden verstoord. Tevens wordt niet verwacht dat met de voorgenomen ontwikkeling de landelijke staat van instandhouding ten aanzien van in het gebied aanwezige vogelsoorten in het geding is.

Met uitzondering van vleermuizen worden uitsluitend enkele algemeen voorkomende zoogdieren verwacht binnen het plangebied. Hiervoor geldt de algemene vrijstelling bij een ruimtelijke ingreep en/of bestendig beheer. Gezien de situering van het plangebied en de aanwezige terreintypen, kan worden verwacht dat het plangebied van beperkt belang is voor vleermuizen. Binnen het plangebied zijn potentieel geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. Gezien de aanwezige lage begroeiing wordt tevens niet verwacht dat de projectlocatie een (belangrijke) functie heeft als vliegroute of foerageergebied voor vleermuizen. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Aangezien opgaande landschapselementen of groenstructuren ontbreken binnen het plangebied, wordt er vanuit gegaan dat het plangebied een beperkte functie heeft voor grondgebonden zoogdiersoorten.

De te verwachten amfibieën zijn voornamelijk algemeen voorkomende beschermde soorten binnen de Wet natuurbescherming, waarvoor een vrijstelling geldt bij onder meer een ruimtelijke ingreep. Naar verwachting zullen de voorgenomen werkzaamheden voor de realisatie van het project geen negatief effect hebben op de lokale populatie van de te verwachten amfibiesoorten. In het kader van de zorgplicht aan te bevelen om de werkzaamheden aan de waterelementen plaats te laten vinden wanneer de larven zijn volgroeid (augustus) en voordat de volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap (november).

Op basis van eerdere inventarisaties en verspreidingsgegevens is bekend dat de beschermde rugstreeppad voorkomt in de omgeving van het plangebied. Indien tijdens werkzaamheden de
rugstreeppad wordt aangetroffen, zijn mitigerende maatregelen en/of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming alsnog noodzakelijk. Het is dan ook aan te bevelen gedurende de ontwikkeling van het gebied tijdens de voortplantingsperiode van rugstreeppad, monitoring naar het voorkomen van deze soort uit te (laten) voeren. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

4.5 Water

Kader
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. De watertoets omvat het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. In de toelichting van bestemmingsplannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen, waarin de resultaten van de watertoets aan bod komen.

Voor geheel Willem Alexanderhof is het watertoetsproces doorlopen. Het moederplan voorziet in de aanleg van een waterrijke woonwijk. Het moederplan heeft een substantiële toename van het verhard oppervlak en een versnelde afvoer van het hemelwater tot gevolg. Om ongewenste peilstijgingen, die optreden door de versnelde afvoer van het hemelwater, te voorkomen dient er watercompensatie gerealiseerd te worden. Voor deze watercompensatie is voor het moederplan een compensatiepercentage van 15% opgenomen. Binnen het plan
wordt ruimschoots voldaan aan deze compensatie-eis. De verharding bedraagt in totaal 54.506 m2 en er wordt 43.040 m2 additioneel wateroppervlak gerealiseerd.

Voor geheel Willem Alexanderhof in Julianadorp Oost is een watervergunning afgegeven. Aan deze vergunning zijn door het waterschap voorwaarden verbonden. Bij de uitwerking van de deelgebieden en gedurende de uitvoeringsfase wordt rekening gehouden met deze voorwaarden.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan. Bij het optellen van het moederplan is het watertoetsproces doorlopen. Ook is voor geheel Willem Alexanderhof in Julianadorp Oost reeds een watervergunning afgegeven met voorwaarden waaraan wordt voldaan.

4.6 Verkeer en parkeren

Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aandacht te worden besteed aan de aspecten verkeer en parkeren. In het moederplan en bij de planvorming voor Willem Alexanderhof zijn deze aspecten reeds aan bod gekomen:

"De geplande parkeervoorzieningen in de nieuwbouwwijk Julianadorp Oost zijn toegesneden op de behoeften per deelgebied. Er is een aantal achterstraten ontworpen die de achtertuinen bereikbaar met de auto maakt. Er wordt voornamelijk geparkeerd op eigen terrein, of langs de straat. Op plekken waar dat nodig is zijn parkeerkoffers gemaakt. Deze zullen zo subtiel mogelijk worden ingepast tussen de verkaveling, dus met een smalle entree en aangekleed met een haag en bomen.

In de nieuwbouwwijk komen in totaal 1257 parkeerplaatsen. Dit zijn 926 plaatsen op het eigen erf en 331 parkeerplaatsen op straat of in parkeerkoffers."

In bijlage B bij de regels van het moederplan zijn de parkeernormen opgenomen waaraan moet worden voldaan. In de onderstaande figuur zijn de parkeernormen voor woningen uit bijlage B bij de regels uit het moederplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1_0005.png"
Tabel 4.1: Parkeernormen voor woningen uit bijlage B bij het moederplan

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het moederplan is reeds vastgelegd welke parkeernorm van toepassing is. Aan deze parkeernormen wordt voldaan.

4.7 Akoestiek

Kader

De Wet geluidhinder (artikel 74) stelt dat alle wegen zoneplichtig zijn, met uitzondering van woonerven en wegen die zijn opgenomen in een 30 km/zone. Iedere zoneplichtige weg heeft, afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied, een geluidszone. Indien geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone conform de Wet geluidhinder, moet de optredende geluidsbelasting ter plaatse van deze bestemmingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Aantal rijstroken   Geluidszone binnenstedelijk   Geluidszone buitenstedelijk  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

Tabel 4.2: Geluidzones wegen Wet geluidhinder

Voor woningen gelegen binnen een zone is in de Wet geluidhinder een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel bepaald van 48 dB (Lden). Het college van burgemeester en wethouders (B&W) kunnen onder voorwaarden een toelaatbare geluidsbelasting van de gevel toelaten, in dit geval tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke situaties.

De Wet geluidhinder stelt tevens eisen aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in de geluidzone rondom spoorwegen en in de geluidzone rondom gezoneerde industrieterreinen. Vanwege de ligging van het plangebied wordt in deze paragraaf enkel ingegaan op wegverkeerslawaai. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er bij het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en hiermee een aanvaardbare situatie met betrekking tot akoestiek.

Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied liggen de wegen Prins Clauslaan/Koningsbrink, de Zuiderhaaks, de Schoolweg, Akkerbouwstraat en de Landbouwstraat. Voor de Prins Clauslaan/Koningsbrink, Akkerbouwstraat en de Landbouwstraat geldt een wettelijke rijsnelheid van 30 km/uur. Volgens de Wet geluidhinder zijn deze wegen geen zoneplichtige wegen. Echter, vanuit een goede ruimtelijke ordening is ook aandacht besteed aan geluidbelasting door deze wegen.

De geluidsbelasting ten gevolge van de volgens de Wet geluidhinder gezoneerde Zuiderhaaks overschrijdt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB (Lden) op een viertal woningen. Aanvullend onderzoek naar maatregelen is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat met het vervangen van circa 300 meter asfalt een door wegdekverharding ‘dunne deklagen B’ de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting niet meer wordt overschreden. De geraamde kosten benodigd voor zowel het vervangen van het wegdek als die voor het plaatsen van een scherm zijn voor de vier woningen waarvoor de overschrijding geldt niet doelmatig. Overige maatregelen bieden onvoldoende soelaas om de geluidsbelasting op de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB (Lden) te brengen.

De enige mogelijkheid voor het realiseren van de betreffende woningen is het aanvragen van een besluit hogere waarden. De uitwerkingsregels uit het moederplan maken dit echter onmogelijk. De geluidsbelasting op de gevels van woningen mag volgens het moederplan maximaal 48 dB (Lden) bedragen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het plangebied van het uitwerkingsplan aangepast, de vier woningen vallen nu buiten het plangebied en worden met een separate ruimtelijke procedure mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt voor het volledige plangebied van het uitwerkingsplan voldaan aan de Wet geluidhinder en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB (Lden) zoals opgenomen in het moederplan. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Na aanpassing van het plangebied vormt het aspect akoestiek geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan. Voor alle woningen binnen het plangebied te realiseren woningen wordt voldaan aan een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB (Lden).

4.8 Luchtkwaliteit

Kader
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de
buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu
moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De
meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor andere in de Wm genoemde
stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen.


Op grond van artikel 5.16 Wm wordt een uitwerkingsplan enkel vastgesteld wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het uitwerkingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het uitwerkingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Betekenis voor het uitwerkingsplan
De ontwikkeling die met het uitwerkingsplan mogelijk wordt draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een woningbouwlocatie met 94 woningen met niet meer dan twee ontsluitingswegen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Kader
In een uitwerkingsplan dat kwetsbare objecten zoals woningen mogelijk maakt moet aandacht worden besteed aan externe veiligheid. Nieuwe kwetsbare objecten mogen namelijk niet binnen de risicocontour (invloedsgebied van een risicobron) van bestaande risicobronnen liggen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Ook transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water en door buisleidingen vormt een risico.

Het beleid voor externe veiligheid is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de genoemde besluiten zijn de diverse risiciocontouren met betrekking tot externe veiligheid vastgelegd.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Het uitwerkingsplan maakt kwetsbare objecten (woningen) mogelijk. Het plangebied bevindt zich niet binnen een risicocontour van een risicobron. Dit is te zien op onderstaande uitsnede van de Risicokaart. Hierop is ten noorden van het plangebied een risicobron met bijbehorende risicocontour weergegeven. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een verkooppunt en bewaarplaats voor vuurwerk, welke geen gevaar oplevert voor de woningen. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen transportroutes (over weg en door buisleidingen) ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0400.513UPWAHFASE422018-VST1_0006.png"
Afbeelding 4.1: uitsnede Risicokaart.nl

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is een scheiding tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies wenselijk. Op deze manier wordt enerzijds hinder en gevaar op gevoelige functies, zoals woningen, voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, en anderzijds wordt voldoende zekerheid geboden aan bedrijven, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) uit het jaar 2009 geeft een advies over richtafstanden. In de VNG-brochure zijn richtafstanden opgenomen die gelden voor milieubelastende activiteiten ten opzichte van woningen.

Onderzoek
Het uitwerkingsplan maakt geen milieubelastende activiteiten mogelijk, maar voorziet wel in de realisatie van een gevoelige functie (woningen). In de omgeving van het plangebied zijn enkele milieubelastende inrichtingen aanwezig.

Op circa 100 meter buiten het plangebied bevindt zich een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG. De grootste richtafstand uit de VNG-brochure is 30 meter voor geur en geluid. Hieraan wordt voldaan.

In de omgeving is een verkooppunt met opslag voor vuurwerk aanwezig. Hier mag 10 ton vuurwerk opgeslagen zijn. In de VNG-brochure wordt een grootste richtafstand van 50 meter gegeven voor gevaar. Hieraan wordt voldaan, gezien de afstand van 200 meter buiten het plangebied.

Het moederplan bevat een aantal bedrijfsbestemmingen. De bedrijven die daar zijn toegestaan hebben in de VNG-brochure een grootste richtafstand van 50 meter. De bedrijfsbestemmingen in het moederplan bevinden zich op meer dan 50 meter van het plangebied, waardoor aan de richtlijnen uit de VNG-brochure wordt voldaan.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Het uitwerkingsplan voldoet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure en daarmee vormt bedrijfshinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage (Beluit m.e.r.) is een groot aantal activiteiten
genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten
betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip
van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (activiteit D11.2). Onder deze activiteit
valt ook de realisatie van een woonwijk.

Het Besluit m.e.r. geeft onder ‘gevallen’ per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De relevante gevallen voor een stedelijk ontwikkelingsproject zijn:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Betekenis voor het uitwerkingsplan
Met het uitwerkingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die ruim onder drempelwaarden ligt voor activiteit D11.2. Met dit uitwerkingsplan worden namelijk 94 woningen mogelijk gemaakt, binnen een gebied met een oppervlake van minder dan 100 hectare. Er is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld waarin aandacht is besteed aan de kenmerken van het projecten en de locatie en de potentiële milieueffecten als gevolg van het project. De aanmeldingsnotitie is als bijlage toegevoegd.

Op basis van de aanmeldingsnotitie heeft het College van B&W van Den Helder op 18 december 2018 besloten dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-beoordelingsprocedure. Dit besluit is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke ontwikkeling juridisch is vertaald in dit uitwerkingsplan. Het juridisch bindende deel bestaat uit de regels en de verbeelding. De regels vormen het juridisch instrumentarium voor wat betreft het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft de functie van visualisering van de bestemmingen en aanduidingen die in de regels worden benoemd.

5.2 Verbeelding

De verbeelding behorend bij dit uitwerkingsplan geeft de bestemmingen en aanduidingen van de gronden aan. Deze bestemmingen corresponderen met de artikelen in de regels, zoals beschreven in paragraaf 5.3. Op de verbeelding staan de symbolen en maatvoeringen waarbij in de planregels is opgenomen wat de mogelijkheden en beperkingen zijn.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

• Hoofdstuk 1 – Inleidende regels;

• Hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels;

• Hoofdstuk 3 – Algemene regels;

• Hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

Hoofdstuk 1 – Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat de inleidende bepalingen van de regels en onderstaande artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:

Artikel 1: Begrippen
Dit artikel geeft de betekenis aan van in de regels voorkomende begrippen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Voor een aantal begrippen zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven definitiebepalingen gebruikt.

Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan op welke wijze de berekening van maten plaatsvindt.


Hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder bestemmingsvlak op de verbeelding, bevat hoofdstuk 2 een regeling. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
• bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);

• bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);

• eventuele nadere eisen die het college van burgemeester en wethouders aan de

bebouwing kan stellen;

• eventuele afwijking van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);

• eventuele specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik

verboden is);

• eventuele afwijking van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels).


Artikel 3: Woongebied
Deze bestemming is toegekend aan het gehele plangebied. Met deze bestemming wordt de realisatie van fase 4.2 van Willem Alexanderhof planologisch mogelijk gemaakt. Op gronden met de bestemming Woongebied is het toegestaan om woonhuizen, ontsluitingswegen, sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, oevers, bermen, beplanting en groen te realiseren, evenals waterpartijen. Daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, woonstraten en paden, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, watervoorzieningen, waaronder waterbergingen, sloten en oevers en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn ook mogelijk gemaakt.


Hoofdstuk 3 – Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

Artikel 4: Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden regels gesteld aan het gebruik die gelden voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan.

Artikel 5: Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling geeft de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan onder meer ten aanzien van het overschrijden van bepalingen inzake goothoogte, hoogte en oppervlakte van bouwwerken.

Artikel 6: Antidubbeltelregeling
Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan er wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat.

Hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat de overgangs en slotregels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

Artikel 7: Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond en was toegestaan bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor overgangsrecht van bouwwerken en artikel 3.2.2 Bro stelt regels voor overgangsrecht van gebruik.

Artikel 8: Slotregels
In de slotregel is de officiële naam van het uitwerkingsplan, Willem Alexanderhof fase 4.2, 2018 bepaald. Onder deze naam kan het uitwerkingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In het moederplan is reeds aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. De Gemeente Den Helder heeft op 6 oktober 2004 een overeenkomst gesloten met Woningstichting Den Helder over de samenwerking en uitvoering van het project Julianadorp Oost. Samen met de woningstichting heeft de gemeente alle gronden in bezit en/of contractuele afspraken gemaakt met de particuliere eigenaren binnen het plangebied. Alle te verhalen kosten met betrekking tot het plangebied kunnen daarmee via de gronduitgifte verhaald worden. Kostenverhaal is op deze manier verzekerd, waardoor het niet noodzakelijk was om gelijktijdig met het moederplan een exploitatieplan vast te stellen


Op 15 november 2015 heeft de gemeenteraad van Den Helder de grondexploitatie voor Julianadorp Oost vastgesteld. Hierbij is al rekening gehouden met de woningen die in fase 4.2 worden gerealiseerd. Het project Julianadorp Oost werd destijds op basis van de grondbalans economisch uitvoerbaar geacht. Voor ontwikkelingen waar ten tijde van de grondbalans nog geen duidelijkheid over was, is het doel om deze voor de gemeente ten minste budgetneutraal uit te voeren.

6.2 Maatschappelijke en procedurele uitvoerbaarheid

Het uitwerkingsplan is overeenstemming met de uitwerkingsregels van het moederplan opgesteld. Over het moederplan plan en daarmee ook over de in het moederplan opgenomen uitwerkingsregels is vooroverleg gevoerd met diverse instanties en bestond voor een ieder de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. De inspraakprocedure op grond van de gemeentelijke inspraakverordening van Den Helder is hierbij gevolgd.

Gedurende de termijn van ter inzage legging van het moederplan zijn 14 inspraakreacties ontvangen. De vooroverleg- en inspraakreacties zijn beantwoord en eventuele wijzigingen op basis van de reacties zijn voor vaststelling doorgevoerd in het moederplan. Hiermee wordt het uitwerkingsplan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

Voor de vaststelling van het uitwerkingsplan is de procedure doorlopen zoals die is bepaald in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp uitwerkingsplan heeft zes weken, van 24 december 2018 tot en met 4 februari 2019, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend tegen het uitwerkingsplan.

Tevens is het uitwerkingsplan, in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro), voorgelegd aan provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

|