Inhoudsopgave

 

Planregels

Hoofdstuk 1    Inleidende regels.. 3

Artikel 1        Begrippen. 3

Artikel 2        Wijze van meten. 10

Hoofdstuk 2    Bestemmingsregels.. 11

Artikel 3        Bedrijventerrein. 11

Artikel 4        Maatschappelijk - Militair terrein. 13

Artikel 5        Water. 15

Aanvullende bestemmingsbepalingen.. 17

Artikel 6        Waterstaat - Waterkering. 17

Hoofdstuk 3 Algemene regels.. 19

Artikel 7        Anti-dubbeltelbepaling. 19

Artikel 8        Algemene gebruiksregels. 20

Artikel 9        Algemene aanduidingsregels. 21

Artikel 10      Algemene afwijkingsregels. 24

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.. 25

Artikel 11      Overgangsbepalingen. 25

Artikel 12      Slotbepaling. 26

 

 

 

 

 

 



Hoofdstuk 1   Inleidende regels

 

Artikel 1    Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder: 

 

1.     plan :

het Bestemmingsplan De Nieuwe Haven 2013 van de gemeente Den Helder; 

2.     bestemmingsplan :

de  geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0400.713BPNHAVEN2013-VST1;

3.     aanbouw :

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

4.     aanduiding :

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

5.     aanduidingsgrens :

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

6.     aangrenzende percelen :

percelen die grenzen aan het perceel waarop het bouwwerk wordt uitgevoerd ( waarbij de eerste 2 meter van brandgangen, stegen of openbaar groen wordt meegerekend niet zijnde het aangrenzende perceel.);

7.     ander bouwwerk :

bouwwerken, geen gebouw zijnde;

8.     antenne installatie :

antennedrager en antenne tbv de mobile telecommunicatie;

9.     bebouwing :

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

10.   bebouwingspercentage :

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

11.   bedrijfsgebouw :

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

12.   bedrijfs-/dienstwoning :

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;


13.   beperkt kwetsbaar object :

Een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

14.   bestaand :

a.     bij bouwwerken:

-   bestaand, in uitvoering of vergund ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

b.     bij gebruik:

-   bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

15.   bestaande bebouwing :

een bouwwerk, dat ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, dan wel na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met het plan, niet mag worden geweigerd;

16.   bestemmingsgrens :

de grens van een bestemmingsvlak;

17.   bestemmingsvlak :

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

18.   bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

19.   bijgebouw :

een op zichzelf staand (van het hoofdgebouw gescheiden), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw [1] ;

20.   bouwen  :

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

21.   bouwgrens :

de grens van een bouwvlak;

22.   bouwlaag :

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

23.   bouwperceel :

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

24.   bouwperceelgrens :

een grens van een bouwperceel;

25.   bouwvlak :

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

26.   bouwwerk :

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

27.   café :

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

28.   cafetaria/snackbar :

een horecabedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;

29.   dagrecreatie :

dagrecreatie staat voor het geheel van ontspannende/recreatieve activiteiten dat buiten de onmiddellijke omgeving van de woning plaatsvindt, waarmee geen overnachting gepaard gaat, en geen sprake is van een primair gebruik voor sport en/of horeca;

30.   daghorecabedrijf :

een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag (gedurende de openingstijden van de naastgelegen winkels plus twee uur) verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

31.   dak :

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

32.   detailhandel :

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

33.   dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling :

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

34.   discotheek/bar-dancing :

een horecabedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren voor overwegend mechanische, maar ook live muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen (geen daghorecabedrijf);


35.   erf :

het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

36.   erker :

een overwegend (60% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen voor

de voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;

37.   erotisch getinte vermaaksfunctie :

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertonen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

38.   evenement :

een vorm van recreatief medegebruik inhoudende een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het regulier gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarbij gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals e.d.;

39.   gebouw :

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

40.   groothandel :

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in andere bedrijfsactiviteit;

41.   hogere grenswaarde :

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidshinder en/of het Besluit geluidshinder;

42.   hoofdgebouw :

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

43.   horecabedrijf :

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie.

44.   horecabedrijf categorie 1 :

een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van centrumvoorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunch- en tearooms, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

45.   horecabedrijf categorie 2 :

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants;


46.   horecabedrijf categorie 3 :

een horecabedrijf dat zowel is gericht op het verstrekken van etenswaren als dranken of combinatie van beiden, zoals eetcafés, cafetaria’s, snackbars, automatieken en shoarmazaken;

47.   horecabedrijf categorie 4 :

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken, zoals cafés, bars en discotheken;

48.   horecabedrijf categorie 5 :

een bedrijfsactiviteit waarbij de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

49.   kampeermiddel :

a.     een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b.     enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

        één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

50.   kantoor :

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

51.   kas :

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaat uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

52.   kleinschalige detailhandel :

het te koop aanbieden van goederen ten behoeve van de primaire levensbehoefte welke, door de beperkte omvang, in een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

53.   luifel :

een niet zelfstandig dragende horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een scheidingsconstructie tegen weersinvloeden;

54.   maatschappelijke voorzieningen :

educatieve, (sociaal)medische, (sociaal)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

55.   nutsvoorzieningen :

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water-, elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

56.   overkapping :

een horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een scheidingsconstructie tegen weersinvloeden;


57.   peil :

a.     voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,50 meter bedraagt:

-       de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.     voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,50 meter bedraagt:

-       de hoogte van het aanliggende terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c. Indien in of op het water wordt gebouwd:

-       het Nieuw Amsterdams Peil;

d.     voor een bouwwerk waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak meer dan 0,50 meter bedraagt:

-       De gemiddelde hoogte van het op de hoekpunten van het gebouw aansluitende afgewerkte terrein;

58.   permanente bewoning :

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf;

59.   productiegebonden detailhandel :

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

60.   recreatie :

kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie;

61.   recreatief medegebruik :

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen die recreatieve gebruik is toegestaan;

62.   recreatieve bewoning :

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

63.   risicovolle inrichting :

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

64.   seksinrichting :

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

65.   stacaravan :

een caravan, die als gebouw valt aan te merken;


66.   uitbouw :

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

67.   voorgevel :

De naar de weg gekeerde gevel of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die als zodanig moet worden aangemerkt;

68.   vuurwerkbedrijf :

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

69.   woning[2]:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

70.   woongebouw :

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

71.   woonhuis :

een gebouw, dat één woning omvat;

72.   zijerf :

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen tussen het verlengde van de voorgevel en het verlengde van de achtergevel;

73.   Zwembad :

zweminrichting voorzien van een zwembassin, en aan de zweminrichting gerelateerde activiteiten/bouwwerken waaronder: sauna‘s, ondergeschikte horecavoorzieningen, verenigingsruimten en ruimte(s) voor fitness.


Artikel 2    Wijze van meten

 

2.1          Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.        de bouw-/ nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

b.        de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

 

c.        de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

(bij mansarde kappen indien de dakhellingen van de dakvlakken onderling niet meer dan 30 graden verschillen de gemiddelde dakhelling van de beide dakvlakken);

 

d.        de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

e.        de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

f.         de (horizontale) diepte van een gebouw:

de buitenwaartse lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

 

g.        de breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan;

 

h.        de afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelsgrens;

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens;

 

i.          de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.2          Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden.

 

 


Hoofdstuk 2   Bestemmingsregels

 

Artikel 3  Bedrijventerrein

 

 

3.1       Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     een pompgemaal;

b.     binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone-windturbine’, één windturbine;

c.     bedrijven gerelateerd aan de sluis;

 

hierbij geldt:

1.     Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;

2.     vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;

3.     inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r 1994 zijn niet toegestaan;

 

met de daarbij behorende:

d.     gebouwen;

e.     terreinen;

f.      kades;

g.     parkeervoorzieningen;

h.     groenvoorzieningen;

i.      wegen, straten en paden;

j.      water;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2          Bouwregels

 

3.2.1       Gebouwen

               Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.     gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.     de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

c.     een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd indien wordt voldaan aan de parkeernorm, zoals die in bijlage A staat opgenomen;

 


3.2.2     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;

b.     de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 15,00 m1 bedragen;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4,00 m1 bedragen;

d.     een windturbine (mast + rotor) mag uitsluitend worden geplaatst en/of gebouwd binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone-windturbine’;

e.     de hoogte van windturbines mag niet meer dan 45 meter bedragen en de rotordiameter  mag niet meer dan 47 meter bedraagt.

 

3.3       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.     de verkeersveiligheid;

b.     de sociale veiligheid;

c.     een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

d.     de milieusituatie;

e.     de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

f.      de situering en de omvang van parkeervoorzieningen;

 

 

3.4       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.     het gebruik ten behoeve van bewoning;

b.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, in strijd met de op de verbeelding aangegeven bedrijfscategorie;

d.     het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (grootschalige)detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel van ondergeschikte aard (tot 5% van het bruto vloeroppervlak) gerelateerd aan de bedrijfsvoering van het bedrijf;

 

 


Artikel 4  Maatschappelijk - Militair terrein

 

 

4.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Militair terrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     militaire doeleinden;

b.     aan militaire doeleinden en/of haven gerelateerde civiele bedrijven danwel overheidsdiensten;

c.     twee windturbines, ieder gelegen binnen een gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – windturbine’;

 

met daarbij behorende:

d.     terreinen;

e.     gebouwen;

f.      havenfaciliteiten;

g.     wegen en paden;

h.     parkeervoorzieningen;

i.      groenvoorzieningen;

j.      water en kades;

k.     terreinen;

l.      evenementen;

m.    (openbare)nutsvoorzieningen;

n.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

4.2       Bouwregels

 

4.2.1     Gebouwen

            Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.     een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.     de bouwhoogte van gebouwen mag:

1.     niet meer bedragen dan middels een aanduiding op de verbeelding staat aangegeven of

2.     15 meter bedragen indien:

a.   Er geen hoogte op de verbeelding staat aangegeven of

b.   Uit advies van het daartoe bevoegd orgaan blijkt dat de werking van de ILS niet op een onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;

3.     voor gebouwen waarvan de bestaande hoogte hoger is dan 15  meter de bestaande hoogte bedragen.

 

4.2.2     bouwwerken, geen gebouwen zijnde

            Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag:

1.     niet meer bedragen dan middels een aanduiding op de verbeelding staat aangegeven of

2.     15 meter bedragen indien:

a.   Er geen hoogte op de verbeelding staat aangegeven of

b.   Uit advies van het daartoe bevoegd orgaan blijkt dat de werking van de ILS niet op een onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;

3.     voor bestaande bouwwerk, geen gebouw zijnde waarvan de hoogte hoger is dan 15 meter de bestaande hoogte bedragen.

 

b.     de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;

c.     de bouwhoogte van kranen mag niet meer dan 30 meter bedragen danwel de bestaande bouwhoogte.

d.     een windturbine (mast + rotor) mag uitsluitend worden geplaatst en/of gebouwd binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone-windturbine’;

e.     de hoogte van windturbines mag niet meer dan 45 meter bedragen en de rotordiameter  mag niet meer dan 47 meter bedraagt.

 

4.3       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten aanzien van:

a.     de verkeersveiligheid;

b.     de sociale veiligheid;

c.     de milieusituatie;

d.     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 


Artikel 5    Water

 

 

5.1       Bestemmingsomschrijving

 

            De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     havenfaciliteiten;

b.     kanalen, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

c.     oever, bermen en beplanting;

d.     waterpartijen;

e.     aanleggelegenheid;

f.      defensiedoeleinden ter plekke van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - militair oefenterrein’;

 

met daaraan ondergeschikt:

g.     wegen, straten en paden;

h.     recreatie;

i.      groenvoorzieningen;

j.      nutsvoorzieningen

 

met de daarbij behorende:

k.     bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

 

 

5.2       Bouwregels

 

5.2.1     Gebouwen

            Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

            Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

a.     de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer alsmede voor verkeer mogen niet meer dan 5 meter bedragen;

b.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

 

5.3       Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

a.     het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonschepen

 

 



Aanvullende bestemmingsbepalingen

 

Artikel 6    Waterstaat - Waterkering

 

 

6.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.     waterkering;

 

met de daarbij behorende:

b.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

 

6.2       Bouwregels

6.2.1     Gebouwen

Op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voorkomende bestemmingen, geen gebouwen worden gebouwd. Deze regeling is niet van toepassing op bestaande gebouwen.

 

6.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voorkomende bestemmingen, geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd. Deze regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming, mag maximaal 6,00 m bedragen.

 

6. 3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de waterkerende functie, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

 


6.4       Afwijken van de bouwregels

het bevoegde gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2. voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de basisbestemming, mits:

 

·         er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de water­kerende functie van de dijk;

·         vooraf positief advies is ontvangen van het Hoogheemraadschap.

 

6.5       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

 

a.     Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

1.     het ophogen en afgraven van gronden;

2.      het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen;

 

b.     Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

1.     zijn aan te merken als normaal onderhoud, gebruik en beheer van de gronden;

2.     reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

3.     noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;

 

c.     De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend,  indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie en aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de waterkering.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 7    Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 


Artikel 8    Algemene gebruiksregels

 

 

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van de gronden voor opslag van (aan de oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

b.     het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

c.     het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht beheer van de gronden;

d.     het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “seksinrichting”;

e.     het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

f.      het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens.

 


Artikel 9    Algemene aanduidingsregels

 

 

9.1       Geluidszone -  Industrie

9.1.1     aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

 

9.1.2     bouwregels

 

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

·         een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

 

9.1.3       Specifieke gebruiksregels

 

   Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

·         het gebruik van niet-geluidsgevoelige gronden en bouwwerken als geluidsgevoelig object.

 

 

 

9.2       Veiligheidszone -  Munitie

 

9.2.1     aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezige munitie.

9.2.1     Bouwregels

a.    Binnen de met de aanduiding ‘Veiligheidszone–Munitie A’ gelegen gebieden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd;

b.    Binnen de met de aanduiding ‘Veiligheidszone_Munitie B’ gelegen gebieden mogen geen gebouwen waarin zich regelmatig personen bevinden worden gebouwd;

c.     Binnen de met de aanduiding ‘Veiligheidszone _ Munitie C’ gelegen gebieden mogen geen  gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie alsmede grote glasoppervlakken worden gerealiseerd;

 

9.2.2     Specifieke gebruiksregels

            a.     Binnen de met de aanduiding ‘Veiligheidszone-Munitie A’ gelegen gebieden mogen de gronden niet worden gebruikt ten behoeve van wegen, parkeerterreinen en recreatie.

b.     Binnen de met de aanduiding ‘Veiligheidszone-Munitie B’ gelegen gebieden mogen de gronden niet worden gebruikt ten behoeve van,  

1.     hoofdverkeerswegen (wegen met beperkt verkeer zijn toegestaan);

2.     gebouwen waarin zich regelmatig personen bevinden, zoals woonhuizen, winkels, kantoren, werkplaatsen, cafés, enz.;

3.     recreatieve voorzieningen welke grote aantal recreantentrekken, bijvoorbeeld sportvelden, jachthavens, zwembaden, kampeerterreinen en caravanparken, enz.

 

c.     Binnen de met de aanduiding ‘Veiligheidszone-Munitie A, B of C’ gelegen gebieden  mogen activiteiten plaatsvinden die over en weer hetzij direct een onevenredig gevaar voor de veiligheid vormen of kunnen vormen.

 

9.2.3       Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.2.2 is niet van toepassing op gebruik welke reeds aanwezig was op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

 

9.2.4     Regels inzake afwijking van de gebruiksregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het gebruiksverbod als bepaalde in lid 9.2.2 indien:

a.     het nieuwe gebruik zal leiden tot een afname van het aantal personen binnen de betreffende aanduiding;

b.     een verklaring van geen bezwaar van het ministerie van defensie wordt overlegd dat zij instemmen met het gewijzigd gebruik.                           

 

 

 

9.3       Veiligheidszone - windturbine

 

9.3.1     aanduidingomschrijving

De voor  met de gebiedsaanduiding Veiligheidzone - Windturbine aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor windturbines;

 

9.3.2     bouwregels

a.     ter plekke van iedere gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ mag één windturbine worden gebouwd;

b.     de  windturbine (mast + rotor) dient geplaatst en/of gebouwd te worden binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’;

c.     de hoogte van windturbines mag niet meer dan 45 meter bedragen en de rotordiameter  mag niet meer dan 47 meter bedraagt.

 

 


9.4       Vrijwaringszone - dijk

 

9.4.1     aanduidingomschrijving

De voor ‘vrijwaringszone - dijk' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de waterkeringen.

 

9.4.2     Bouwregels gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de ter plaatse voorkomende bestemming(en) worden op of in deze gronden geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken gebouwd, anders dan ten behoeve van deze gebiedsaanduiding.

 

9.4.3     Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.4.2 in die zin dat in de daar voorkomende bestemmingen genoemde gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:

·               geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.

 


Artikel 10  Algemene afwijkingsregels

 

 

10.1      het bevoegde gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

·         de verkeersveiligheid;

·         de woonsituatie;

·         de milieusituatie;

·         het straat- en bebouwingsbeeld;

·         de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.     de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.     de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.     de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.     de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;

e.     het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1.     de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 6 m2 bedraagt;

2.     de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw met een maximum van 1,5 meter bedraagt.

 

10.2      Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of aan­grenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de ontheffing kan worden voorkomen.

 

10.3      Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 sub a, kan alleen worden verleend indien sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld.

 

 

 

 

 

 


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 11  Overgangsbepalingen

 

 

 

11.1      Overgangsrecht bouwwerken

1.     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.     gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2.     Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig kan ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

3.     Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

11.2      Overgangsrecht gebruik

 

1.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.     Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.     Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

 

 


 

Artikel 12  Slotbepaling

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

 

Regels deel uitmakend van het bestemmingsplan

 

‘De Nieuwe Haven 2013’

 

van de Gemeente Den Helder

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 juni 2013.

 

 

 

 

De voorzitter,

 

 

 

 

………………

 

De raadsgriffier,

 

 

 

 

…………………

 

 

 

 



[1] van een bijgebouw is geen sprake indien dit door afwezigheid van scheidende binnenmuren als uitbreiding van het  hoofdgebouw moet worden gezien;

[2] toelichting: Deze definitie brengt tot uiting dat een woning zich niet steeds in een gebouw hoeft te bevinden, zoals bij een woonschip. Bij een woning gaat het voorts om een kleinst mogelijke zelfstandige eenheid binnen een gebouw of andere ruimte. Indien er sprake is van een gemeenschappelijke woonruimte dan is de leefgemeenschap de afzonderlijke huishouding.

In een hoofdgebouw kunnen zich meerdere woningen bevinden. Als men dit niet wenselijk acht, dan zal dit eventueel geregeld kunnen worden in de regels, door een maximaal aantal woningen per hoofdgebouw op te nemen.