Boswachterswoning 2015

 

 

 

 

 

Regels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



Inhoudsopgave

 

 

Regels

 

 

Hoofdstuk 1          Inleidende regels. 5

Artikel 1        Begrippen. 5

Artikel 2        Wijze van meten. 13

Hoofdstuk 2          Bestemmingsregels. 15

Artikel 3        Tuin. 15

Artikel 4        Wonen. 19

Aanvullende bestemmingsbepalingen. 23

Artikel 5        Waarde - Archeologie. 23

Hoofdstuk 3          Algemene regels. 27

Artikel 6        Anti-dubbeltelbepaling. 27

Artikel 7        Algemene gebruiksregels. 27

Artikel 8        Algemene aanduidingsregels. 29

Artikel 9        Algemene afwijkingsregels. 31

Artikel 10      Algemene wijzigingsregels. 33

Hoofdstuk 4          Overgangs- en slotregels. 35

Artikel 11      Overgangsbepalingen. 35

Artikel 12      Slotbepaling. 36

 



Hoofdstuk 1   Inleidende regels

 

Artikel 1        Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.       plan :

het bestemmingsplan Boswachterswoning 2015 van de gemeente Den Helder; 

2.       bestemmingsplan :

de  geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen als vervat in het GML-bestand r_NL.IMRO.0400.611BPBOSWWON2015;

3.       aanbouw :

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

4.       aanduiding :

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

5.       aanduidingsgrens :

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

6.       aangebouwd bijgebouw :

een bijgebouw welke aan het hoofdgebouw gebouwd is of gesitueerd is binnen 1 meter van het hoofdgebouw;

7.       aangrenzende percelen :

percelen die grenzen aan het perceel waarop het bouwwerk wordt uitgevoerd ( waarbij de eerste 2 meter van brandgangen, stegen of openbaar groen wordt meegerekend niet zijnde het aangrenzende perceel.);

8.       aan-huis-gebonden beroep:

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel (met uitzondering van internetdetailhandel) of horeca gerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

9.       achtererf :

het terrein gelegen op 3 meter achter het verlengde van de oorspronkelijke achtergevel, tot de achterperceelsgrens;


10.    ander bouwwerk :

bouwwerken, geen gebouw zijnde;

11.    antenne installatie :

antennedrager en antenne t.b.v. de mobile telecommunicatie;

12.    antlantikwall:

het samenhangend geheel van gewapend betonnen verdedigingswerken die zich voornamelijk in het reliëf van het jonge duingebied bevinden en niet of slechts ten dele zichtbaar zijn.

13.    bebouwing :

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

14.    bebouwingspercentage :

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

15.    Bed & Breakfast (B&B) :

Particuliere verstrekking tegen betaling, met een niet bedrijfsmatig karakter in een woonhuis, aan derden van uitsluitend logies (met ontbijt) zonder dienstverlening – niet zijnde uitoefening van het hotel, pension of ander bedrijf- waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 4 slaapplaatsen verdeeld over maximaal 2 kamers;

16.    bedrijfsgebouw :

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

17.    bedrijfs-/dienstwoning :

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;

18.    beperkt kwetsbaar object :

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

19.    bestaand :

a.      bij bouwwerken:

bestaand, in uitvoering of vergund ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

b.      bij gebruik:

bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

20.    bestaande bebouwing :

een bouwwerk, dat ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, dan wel na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens een bouw/omgevingsvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met het plan, niet mag worden geweigerd;

21.    bestemmingsgrens :

de grens van een bestemmingsvlak;


22.    bestemmingsvlak :

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

23.    bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

24.    bijgebouw :

een op zichzelf staand (van het hoofdgebouw gescheiden), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw [1] ;

25.    bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

26.    bouwgrens :

de grens van een bouwvlak;

27.    bouwlaag :

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

28.    bouwland :

land voor akkerbouw, uitgezonderd hooi- en weiland;

29.    bouwperceel :

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

30.    bouwperceelgrens :

een grens van een bouwperceel;

31.    bouwstede :

agrarisch bouwperceel;

32.    bouwvlak :

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

33.    bouwwerk :

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;


34.    crèche :

een dienstverlenend bedrijf dat voorziet als oppascentrum voor kinderen;

35.    dagrecreatie :

dagrecreatie staat voor het geheel van ontspannende/recreatieve activiteiten dat buiten de onmiddellijke omgeving van de woning plaatsvindt, waarmee geen overnachting gepaard gaat, en geen sprake is van een primair gebruik voor sport en/of horeca;

36.    dak :

iedere boven beëindiging van een gebouw;

37.    dakkapel :

uitspringend dakvenster, waarbij de afstanden tot de noklijn, en/of dakranden minimaal 0,5 meter is;

38.    dakopbouw :

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak en/of goot, die het silhouet van het oorspronkelijke dak veranderd;

39.    dakvenster :

opening waardoor het daglicht naar binnen kan, afgesloten met een glazen plaat gelegen in het dakvlak, waarbij de afstanden tot de noklijn, en/of dakranden minimaal 0,5 meter is;

40.    detailhandel :

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

41.    dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling :

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

42.    erf :

het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

43.    erker :

een overwegend (60% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen voor

de voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;

44.    erotisch getinte vermaaksfunctie :

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertonen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

45.    extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen. Onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;

46.    gebouw :

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

47.    groepsaccommodaties:

Een gebouw geschikt voor het bieden van recreatie- en overnachtingsmogelijkheid aan groepen, met bijbehorende voorzieningen;

48.    hogere grenswaarde :

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidshinder en/of het Besluit geluidshinder;

49.    hoofdgebouw :

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

50.    horecabedrijf :

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie.

51.    kampeermiddel :

a.      een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b.      enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

52.    kantoor :

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

53.    kas :

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaat uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

54.    kleinschalige detailhandel :

het te koop aanbieden van goederen ten behoeve van de primaire levensbehoefte welke, door de beperkte omvang, in een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

55.    luifel :

een niet zelfstandig dragende horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een scheidingsconstructie tegen weersinvloeden;


56.    maatschappelijke voorzieningen :

educatieve, sociaal-medische, (sociaal)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

57.    nutsvoorzieningen :

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water-, elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

    

58.    ondergeschikte horeca:

Het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit.

Hierdoor dient het horecabedrijf volgende eisen:

a.      de opening- en sluitingstijden van het horecabedrijf zijn dezelfde als die van de hoofdfunctie c.q. hoofdactiviteit, of het horecabedrijf begint later en/of eindigt eerder dan de hoofdactiviteit;

b.      het horecabedrijf is niet rechtstreeks vanaf de openbare weg toegankelijk;

c.      er worden op, aan of bij de openbare weg geen aanduidingen gegeven waaruit op te maken valt dat in de inrichting etenswaren en dranken tegen betaling worden verstrekt voor gebruik ter plaatse;

d.      er wordt geen gevelreclame gemaakt voor het horecabedrijf

e.      er is geen buitenterras dat rechtstreeks vanaf de weg zichtbaar en toegankelijk is;

f.       het horecabedrijf wordt uitgeoefend op een vloer- of grondoppervlakte die niet meer bedraagt dan 15% van de netto vloeroppervlakte van de inrichting, waarin de hoofdbestemming is verwezenlijkt, dan wel grondoppervlakte waarop de hoofdfunctie wordt uitgeoefend, tot een maximum van 150 m2;

g.      bij hoofdbestemmingen die meer dan 1500 m2 in beslag nemen mag het ondergeschikte horecabedrijf niet meer dan 10% van de netto vloeroppervlakte van de inrichting waarin de hoofdfunctie wordt uitgeoefend, tot een maximum van 450 m2, in beslag nemen.

59.    overkapping :

een horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een scheidingsconstructie tegen weersinvloeden;

60.    peil :

a.      voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,50 meter bedraagt:

-        de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.      voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de gemiddelde hoogte van het op het gebouw aansluitende afgewerkte terrein;

c.      Indien in of op het water wordt gebouwd:

-        de gemiddelde hoogte van het water ter plaatse;

61.    permanente bewoning :

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf;

62.    praktijk- en/of kantoorruimte :

een niet voor bewoning bestemd gebouw of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf;

63.    restaurant :

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaats, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

64.    recreatie :

kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie;

65.    recreatief medegebruik :

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen die recreatieve gebruik is toegestaan;

66.    recreatieve bewoning :

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

67.    risicovolle inrichting :

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

68.    schuilhut:

Een gebouw voor alleen het huisvesting, voeden en verzorgen voor dieren op een agrarisch perceel, waarbij binnen een afstand van 1 km geen bij het agrarisch perceel behorende gebouwen aanwezig zijn;

Het gebouw mag geen opslagmogelijkheden bieden voor het opslaan van mest, gereedschap en andere materialen.

69.    seksinrichting :

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

70.    serre :

een overwegend glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen op minimaal 1 meter achter de

voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;

71.    stacaravan :

een caravan, die als gebouw valt aan te merken;


72.    uitbouw :

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

73.    voorerf:

het gedeelte van het erf welke is gelegen voor de voorgevel of het verlengde daarvan van de oorspronkelijke woning;

74.    voorgevel :

De naar de weg gekeerde gevel of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die als zodanig moet worden aangemerkt, bijvoorbeeld door een gevellijn op de verbeelding

75.    woning[2]:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

76.    woonhuis :

een gebouw, dat één woning omvat;

77.     zijerf :

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen tussen het verlengde van de voorgevel en het verlengde van de achtergevel;


Artikel 2   Wijze van meten

 

2.1       Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.      de bouw- / nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

b.      de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

c.      de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

(bij mansarde kappen indien de dakhellingen van de dakvlakken onderling niet meer dan 30 graden verschillen de gemiddelde dakhelling van de beide dakvlakken);

d.      de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

e.      de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

f.       de (horizontale) diepte van een gebouw:

de buitenwaartse lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

g.      de breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan;

h.      de afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelsgrens;

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens;

i.       de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.2          Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden.

 



Hoofdstuk 2   Bestemmingsregels

Artikel 3   Tuin  

 

3.1       Bestemmingsomschrijving

 

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen en/of woongebouwen.

b.   Indien de bestemming is gelegen voor de voorgevellijn bij woningen, een erker ;

c.    binnen een erker, woonfuncties en/of een aan-huis-gebonden beroep;

 

met de daarbij behorende

d.   parkeergelegenheid;

e.   bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

 

3.2       Bouwregels

 

3.2.1     Bouwwerken voor de oorspronkelijke voorgevel

Voor het bouwen van bouwwerken  vóór de oorspronkelijke voorgevel (of het verlengde daarvan) van de bijbehorende woning gelden de volgende regels:

a.   gebouwen en overkappingen mogen niet gebouwd worden voor de oorspronkelijke voorgevel of het verlengde daarvan, uitgezonderd het gestelde onder b en c;

b.   voor het bouwen van uitbouwen vóór de naar de weg gelegen voorgevel gelden de volgende bepalingen:

1.   de maximale breedte van uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;

2.   de maximale diepte mag niet meer bedragen dan:

·       1/4 van de breedte van de uitbouw en;

·       1/4 van de afstand van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw tot de bestemmingen Verkeer, Verkeer-Verblijf, Groen of  Water, en;

·       1,50 meter;

3.   De maximale goothoogte mag niet meer dan de bovenkant van de 1e verdiepingsvloer bedragen;

4.   De maximale nokhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;

5.   het dak van de uitbouw dient plat te zijn of indien de uitbouw van een kap wordt voorzien dient de helling gelijk te zijn aan die van het hoofdgebouw;

6.   de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

c.   voor het bouwen van overkappingen voor de voorgevel van bestaande gebouwen gelden de

            volgende voorwaarden:

1.   de overkapping mag alleen geplaatst worden aan de voorgevel van de woning;

2.   de overkapping mag niet breder zijn dan het kozijn ter plaatse van de voordeur + 50 cm aan weerszijde;

3.   de overkapping mag geen grotere diepte hebben dan 1 meter.

3.2.2     Bouwwerken achter de oorspronkelijke voorgevel

Voor het bouwen van bouwwerken  achter de oorspronkelijke voorgevel (of het verlengde daarvan) van de bijbehorende woning gelden de volgende regels:

a.   gebouwen en overkappingen mogen niet gebouwd worden achter de oorspronkelijke voorgevel of het verlengde daarvan.

                                                 

3.2.3     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde met uitzondering van overkappingen,

gelden de volgende bepalingen:

a.   de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen met dien verstande dat:

1.      de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gelegen gevel c.q. het verlengde daarvan:

·            niet meer dan 1 meter mag bedragen of;

·            niet meer dan 1,5 meter met dien verstande dat deze boven de 0,75 meter transparant is, danwel voorzien is van een gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm;

2.      de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel of het verlengde daarvan maar binnen 1 meter vanaf de grens met de bestemmingen Verkeer en Verkeer-Verblijf mag niet meer dan 1 meter bedragen met daarop een gaasconstructie als drager voor winterhard groen, geen harmonicagaas, met een minimale maaswijdte van 10 cm tot een maximale hoogte van 2 meter.

 

b.   de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken

Max. hoogte

Overige andere bouwwerken, geen palen en masten zijnde

1,5 m1

 

palen en masten

 

10,0 m1

 

 

 

3.3       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.   het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;

b.   het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, zodanig dat:

1.      de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte voor de aan-huis-gebonden beroepen meer bedraagt dan:

2.       30% van de totale gezamenlijke begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel of meer bedraagt dan 35m2.

 

3.4       Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

§   de verkeersveiligheid;

§   het straat- en bebouwingsbeeld;

§   de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

lid 3.4, onder d, en toestaan dat het oppervlak op het perceel voor het uitoefenen van een aan- huis gebonden beroep wordt vergroot tot maximaal 50% van de totale gezamenlijke begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m2 mits het plan voldoet aan de parkeernorm zoals die zijn opgenomen in bijlage A.

 

 

 

 

 

 



Artikel 4        Wonen   

4.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   wonen;

b.   ter plekke van de aanduiding ‘recreatie’, recreatieve groepsaccommodatie;

c.   parkeervoorzieningen;

d.   (ondergrondse) nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

e.    gebouwen;

f.    aan- en uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen;

g.   een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf;

h.   bed & breakfast;

i.    tuinen en erven;

j.    bouwwerken, geen gebouw zijnde waaronder nutsvoorzieningen.

 

4.2       Bouwregels                     

4.2.1       Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat:

a.   als hoofdgebouw mag:

1.       uitsluitend één woning ten behoeve van één wooneenheid worden gebouwd;

2.      ter plekke van de aanduiding ‘recreatie’, mag een recreatiegebouw ten behoeve van groepsaccommodaties worden gebouwd;

b.   een woning uitsluitend mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;

c.   de voorkant van een hoofdgebouw dient in de richting van de aanduiding “gevellijn” te worden gebouwd;

d.   ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage(%)’ mogen de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen, danwel de met vergunning gerealiseerde bestaande goot- en/of bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage mag niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;

e.   Het maximale bebouwingspercentage van het recreatiegebouw ten behoeve van de groepsaccommodaties buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van de gronden gelegen buiten het bouwvlak bedragen;

f.    De maximale goothoogte van het recreatiegebouw ten behoeve van groepsaccommodaties buiten het bouwvlak bedraagt 3 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 4,5 meter;

g.   er dient voldaan te worden aan de in bijlage A opgenomen parkeernormen, met dien verstande dat voor groepsaccommodaties een parkeernorm geldt van 1 parkeerplaats per drie bedden.

 


4.2.2     Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Ten aanzien van het realiseren van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen op de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat:

a.   een aan- en/of uitbouw en/of bijgebouw behorende bij het hoofdgebouw mogen binnen en/of  buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.   het gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen, gelegen achter de oorspronkelijke voorgevel en niet behorende tot de oorspronkelijke woning op een bouwperceel mag:

1.   in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2, 50% van dat bebouwingsgebied of;

2.   in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan

300m250 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2 of,

3.   in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2,  90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2, of

4.   niet meer dan het bestaande met vergunning bebouwde oppervlak bedragen.

c.    buiten het bouwvlak mag:

1.   de goot-/beboeiingshoogte maximaal de bestaande verdiepingsvloer + 25 cm bedragen met een maximum van 4 meter ;

2.    de bouwhoogte mag maximaal 4,5 meter bedragen, danwel de bestaande met vergunning gerealiseerde hoogte;

3.   de dakhelling van bijgebouwen niet meer dan 45 graden bedragen;

 

d.     Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

1.   overkappingen mogen alleen worden gerealiseerd op 1 meter achter de oorspronkelijke voorgevel (of het verlengde daarvan) van de bijbehorende woning en;

2.   de afstand tussen een overkapping en de bestemming Groen dient minimaal 1 meter te bedragen en;

3.   overkappingen mogen maximaal één bouwlaag hoog zijn, met een maximale hoogte van 3,5 meter;

4.2.3     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde met uitzondering van overkappingen,

gelden de volgende bepalingen:

a.   de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;

b.   de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken

Max. hoogte

Overige andere bouwwerken, geen palen en masten zijnde

1,5 m1

palen en masten

10,0 m1

 

 

c.   de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen.

 

4.3       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

a.   de verkeersveiligheid;

b.   de sociale veiligheid;

c.   de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

d.   de situering en de omvang van parkeervoorzieningen.

 

               

4.4       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.   het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;

b.   het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte voor de aan-huis-gebonden beroepen meer bedraagt dan:

1.   30% van de totale gezamenlijke begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel of,

2.    meer bedraagt dan 35m2,

c.   het gebruik van de gronden en gebouwen strijdig met de parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in artikel 4.2.1, lid g .

 

4.5       Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

§  de verkeersveiligheid;

§  de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

lid 4.4, onder b, en toestaan dat het oppervlak op het perceel voor het uitoefenen van een aan- huis gebonden beroep wordt vergroot tot maximaal 40% van de totale gezamenlijke begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m2 mits:

§   voldaan wordt aan de parkeernorm van 0.575 parkeerplaatsen bovenop de in artikel 4.2.1, lid g gestelde norm.

 

 



Aanvullende bestemmingsbepalingen

 

Artikel 5        Waarde - Archeologie

 

5.1       Bestemmingsomschrijving

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

De dubbelbestemming Waarde - archeologie is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende primaire bestemmingen. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing.

 

Voor zover de dubbelbestemming Waarde-archeologie of gedeeltelijk samenvalt met andere dubbelbestemmingen die op deze gronden rusten, geldt dat de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering voorrang krijgt.

 

5.2       Bouwregels

5.2.1       Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken:

§   met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm;

 

een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.2       Voorwaarden

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van opgravingen, of

c.      de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.3       Bouwverbod

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

5.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1                       Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm:

 

a.      het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.      het verlagen van de bodem of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.      het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;

d.      het aanleggen van bos of boomgaard;

e.      verlagen van het waterpeil;

f.       het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

g.      het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

h.      het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

i.       alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

 

5.3.2       Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het bepaalde onder 5.3.1 is niet van toepassing:

a.      op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;

b.      op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;

c.      indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

5.3.3       Randvoorwaarde omgevingsvergunning

a.      Het bepaalde onder 5.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

b.      Voor zover de onder 5.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

1.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      de verplichting tot het doen van opgravingen, of

3.      de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

c.      In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

d.      Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld onder 5.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

 

5.4       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming "Waarde - acheologie" van de plankaart te verwijderen, indien:

a.      a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.      b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 



Hoofdstuk 3   Algemene regels

 

 

Artikel 6        Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 7        Algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

a.      het gebruik van de gronden voor opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

b.      het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

c.      het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

d.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “seksinrichting”;

e.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen buiten de daartoe aangewezen bestemmingen;

f.       het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens buiten de daartoe aangewezen bestemmingen.



Artikel 8        Algemene aanduidingsregels

 

 

8.1       Wetgevingzone – Natura 2000

8.1.1       Aanduiding omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingszone – Natura 2000’ zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor :

a.      het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden met bijbehorende bouwwerken;

 

8.1.2       Bouwregels

In afwijking met het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen, mogen op de gronden met de aanduiding ‘Wetgevingszone –Natura 2000’   geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd , hiervan uitgezonderd bestaande en reeds vergunde bouwwerken.

 

8.1.3       Afwijking van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:

a.      Voor de te realiseren bouwwerken een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet wordt overlegd, danwel;

b.      Een verklaring van de provincie Noord Holland wordt overlegd waaruit blijkt dat geen vergunning voor de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is.

 

 



Artikel 9        Algemene afwijkingsregels

 

9.1       Algemeen      

het bevoegde gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

·       de verkeersveiligheid;

·       het straat- en bebouwingsbeeld;

·       de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.   de bij recht in dit plan aangegeven maten en getallen, voor zover deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op het bebouwd grondoppervlak, het bruto vloeroppervlak, de bebouwingspercentages  zoals aangegeven op de verbeelding alsmede het aantal wooneenheden;

b.   voor de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 1,50 m bedragen en geen vergroting van het bouwwerk opleveren;

c.    de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.   de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;

e.   de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de parkeernormen, zoals die in bijlage A staat opgenomen, mits

1.   het voldoen aan die regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

2.   voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;

f.     het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1.   de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 6 m2 bedraagt;

2.   de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw met een maximum van 1,5 meter bedraagt.

 

9.2          Eerdere afwijkingen

Bij de beoordeling van een verzoek om afwijking wordt rekening gehouden met eerder verleende afwijkingen op basis van dit artikel, om te beoordelen of maximale afwijkingsmogelijkheden al dan niet worden overschreden.

 

9.3          Voorwaarden aan het verlenen van afwijking

a.   Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of aan­grenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de ontheffing kan worden voorkomen.

b.   de in lid 9.1 onder a en b genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend indien zulks in het belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, en hierdoor:

1.   de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

2.   de structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;

3.   het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;

4.   de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig

      worden aangetast.

 

 

 


Artikel 10      Algemene wijzigingsregels

 

10.1      Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeesters en wethouders kunnen ter plaatse van de gebiedsaanduiding’ wetgevingszone-wijzigingsbevoegdheid ‘ het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Wonen’ en ‘Tuin’ wordt omgezet naar de bestemming ‘Natuur’ en daardoor de regels behorende bij de bestemming ‘Natuur’ gaan gelden.

 

 

 

           



Hoofdstuk 4   Overgangs- en slotregels

 

Artikel 11      Overgangsbepalingen

 

 

11.1      Overgangsrecht bouwwerken

1.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

3.      Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2        Overgangsrecht gebruik

1.      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.      Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.      Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 


Artikel 12      Slotbepaling

 

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

 

Regels deel uitmakend van het bestemmingsplan

 

‘Boswachterswoning 2015’

 

 

van de Gemeente Den Helder

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 november 2015

 

 

 

 

De voorzitter,

 

 

 

 

………………

 

De raadsgriffier,

 

 

 

 

…………………

 

 

 

 



[1] van een bijgebouw is geen sprake indien dit door afwezigheid van scheidende binnenmuren als uitbreiding van het  hoofdgebouw moet worden gezien;

[2] toelichting: Deze definitie brengt tot uiting dat een woning zich niet steeds in een gebouw hoeft te bevinden, zoals bij een woonschip. Bij een woning gaat het voorts om een kleinst mogelijke zelfstandige eenheid binnen een gebouw of andere ruimte. Indien er sprake is van een gemeenschappelijke woonruimte dan is de leefgemeenschap de afzonderlijke huishouding.

In een hoofdgebouw kunnen zich meerdere woningen bevinden. Als men dit niet wenselijk acht, dan zal dit eventueel geregeld kunnen worden in de regels, door een maximaal aantal woningen per hoofdgebouw op te nemen.